Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Licht en ruimte - openbare verlichting in de omgeving
Deze tekst is gepubliceerd op 06-03-13

Landschapsarchitecten

Beleving/belevingswaarde
Belevingswaarde is het totaal van wat mensen ervaren en waarderen. Hiertoe kunnen alle normatieve waarderingen en ervaringen gerekend worden van de ruimte en de associaties die worden opgeroepen: prettig, gezellig, onrustig, saai, eng, dynamisch et cetera. De term ‘belevingswaarde’ wordt meestal gebruikt voor plekken waar een positieve impuls gewenst is voor de buitenruimte. Het is belangrijk om vast te stellen welke factoren een negatieve belevingswaarde kunnen veroorzaken. en op welke wijze het buitenruimteontwerp kan bijdragen aan een andere/hogere belevingswaarde.
Lange termijn
Landschappelijke ingrepen zijn veelal bedoeld voor meer decennia. De landschapsarchitect denkt in lange termijnen. Dit heeft er onder andere mee te maken dat bijvoorbeeld bomen tijd nodig hebben om tot wasdom te komen. Boomkruinen en wortelstelsels kunnen dan gaan ‘botsen’ met lichtmasten of ondergrondse leidingen.
Zichtlijnen
Obstakelvrije gerekte ruimte die het mogelijk maakt dat een gebruiker van de ruimte ziet wat de ontwerper wil laten zien. In het landschap is het een lijn die een uitzichtpunt verbindt met een horizon, met een punt daarop of daarvoor. Een dergelijke lijn behoeft geen begeleiding of kader en heeft een eigen karakter/gebruik en beeldkwaliteit. Als een zichtlijn omkaderd is, heet het een vista.
Dagbeeld en nachtbeeld
Het dagbeeld heeft te maken met de indeling van een plek, weg of plein: onderdeel daarvan zijn de lichtmasten. Hun positie moet vanzelfsprekend zijn en een positieve bijdrage leveren aan de uitstraling van de plek. In het nachtbeeld speelt de verlichting een dominantere rol en kunnen ruimtes en structuren gevormd worden die overdag niet mogelijk zijn en daardoor krijgt diezelfde plek een andere betekenis.
Verbindende functie
Het vermogen van een element om een functionele of zichtrelatie te leggen tussen plandelen. Deze relatie kan op verschillende manieren worden toegepast. Er is sprake van verbinding door bijvoorbeeld een ritme van bomen of masten door te zetten, gelijke lichtniveaus door te trekken of zichtlijnen te realiseren.
Genius loci
De kern van het vak landschapsarchitectuur is om de genius loci, de geest van de plek, te ‘treffen’ met de nieuwe ingreep. Dit vraagt om aandacht voor de ontstaansgeschiedenis van een plek: veranderingen die het landschap op een bepaalde plek heeft ondergaan. Daarnaast is inpassing in de omgeving essentieel: aansluiten op de maat, de verschijningsvorm en de lokale (cultuur)historie van aanwezige elementen in de omgeving.
(Ruimtelijke) oriëntatie
Ruimtelijke oriëntatie heeft twee betekenissen: de plaatsbepaling door een waarnemer en de relatieve positie van een object. In het eerste geval moet er een mogelijkheid zijn om te bepalen waar men is aan de hand van herkenningspunten en structuren in de buitenruimte. Voorwaarde voor ruimtelijke oriëntatie is een zekere orde in de omgeving – in chaos is oriëntatie onmogelijk. Ontwerpmiddelen die ruimtelijke oriëntatie bevorderen zijn onder andere gebouwen, paden en wegen, knooppunten, randen, bakens, zichtlijnen et cetera. Om deze in het donker te kunnen waarnemen is er licht nodig. Ook het lichtpunt zelf kan dienen als oriëntatiepunt. Voor een object betekent oriëntatie de richting waarin het staat en deze is altijd relatief ten opzichte van iets: een gebouw, een weg enzovoort.
Beeldkwaliteit
Alle aspecten die van invloed zijn op de voorstelbaarheid en beleving van de ruimtelijke omgeving, waarbij het gaat om kenmerken van gebouwen, boomstructuren, beplanting, verharding en andere inrichtingselementen die architectonische eigenschappen hebben. Hierbij is de onderlinge samenhang van groot belang.