Kenmerken van goede looproutes voor verschillende gebruikers
Het doel van een goed voetgangersnetwerk is mensen in staat te stellen te lopen of zelfs te stimuleren om vaker of verder te gaan lopen. Om dit voor elkaar te krijgen, is inzicht nodig in de wensen van de gebruiker: de voetganger zelf. Dé voetganger bestaat echter niet. Vergeleken met andere modaliteiten zijn voetgangers de meest diverse groep. Iedereen loopt immers. Sterker nog: kinderen in skelters, jongeren op skeelers, mensen in een rolstoel en ook hardlopers behoren allemaal tot de voetgangers. Hoe kunnen we nu de kwaliteit van looproutes in beeld brengen als de doelgroep zo divers is en iedereen andere eisen stelt of wensen heeft?
Om dit vraagstuk op te lossen, is de Kwaliteitsmeting gebaseerd op het zogenoemde inclusiemodel. Dit model gaat ervan uit dat iedereen gelijke kansen zou moeten hebben om deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Mensen met een beperking ondervinden belemmeringen in het functioneren, maar zouden met eigen hulpmiddelen of externe aanpassingen aan bijvoorbeeld de infrastructuur, bewegwijzering of informatieverstrekking, zonder hinder gebruik moeten kunnen maken van de openbare ruimte. Feitelijk zijn mensen met een beperking een soort ‘lakmoesproef’ voor wat betreft de bruikbaarheid van een looproute. Kan iemand met een beperking gemakkelijk gebruikmaken van een route, dan is deze zeker ook geschikt voor mensen zonder beperking.
Het model gaat uit van de volgende functiebeperkingen:
Tabel 1: Inclusiemodel met verschillende typen functiebeperkingen
Type functiebeperking | Omschrijving/ kenmerken |
Geen beperking | Mensen ervaren geen beperkingen en kunnen zonder problemen deelnemen. |
Verstandelijke of mentale beperking | Stoornis waarbij de verstandelijke vermogens zich niet met de normale snelheid hebben ontwikkeld. Door het cognitieve tekort heeft men moeite te functioneren in vergelijking tot leeftijdgenoten. Denk hierbij aan moeite met oriënteren. Ook mensen met een taalachterstand of taalbarrière zouden hier onderdeel van kunnen zijn (laaggeletterden). |
Zintuigelijke beperking | Beperking aan een of meerdere zintuigen. Denk hierbij aan oogziektes, slechtziendheid, doofheid et cetera. Globaal onder te verdelen in visueel of auditieve beperking. |
Lichamelijke beperking | Beperking aan spier- en/of beenderstelsel, maar ook mensen die heel lang of kort zijn. |
Ouderen zijn niet expliciet opgenomen in bovenstaand model. De gedachte is dat ouderdom op zich geen beperking is, maar mensen op leeftijd hebben wel vaak een of meerdere beperkingen als gevolg van ouderdom. Ook kind-zijn op zich is geen beperking, maar (kleine) kinderen hebben in zekere zin wel beperkingen, omdat ze klein zijn, het ze ontbreekt aan overzicht en verkeersinzicht en afhankelijk van de leeftijd ook aan taalvaardigheden.
In principe gaan we dus uit van de mensen die de hoogste eisen stellen aan een looproute. Alleen als voor hen de looproute in orde is, kan sprake zijn van een route met een hoge kwaliteit. Dat betekent echter niet dat niemand zou kunnen lopen langs een route van een mindere kwaliteit. Voor sommige mensen is het wellicht lastig of zelfs onmogelijk, voor anderen alleen iets minder prettig. Ook dat brengen we in beeld met de Kwaliteitsmeting.
Het beslissingsproces van de voetganger
Uiteindelijk willen we graag dat zo veel mogelijk mensen zo prettig mogelijk kunnen lopen, zodat ze dit vaak zullen doen. Om meer inzicht te krijgen in hoe mensen besluiten of ze al of niet gaan lopen, heeft Molster Stedenbouw in het kader van het project ‘Voetsporen rond het Station’ het beslissingsproces van ‘de’ voetganger in beeld gebracht. Dit beslissingsproces geldt niet alleen rond stations, maar kan ook worden toegepast in andere situaties. Dit schema biedt daarom een handig kader voor de ontwikkeling van de kwaliteitsmeting van looproutes.
Iedereen maakt hierbij telkens zijn of haar eigen afweging aan de hand van persoonlijke factoren (wat kan ik, wat wil ik), situationele factoren (hoe is de situatie nu, voor deze reis) en op basis van ruimtelijke kenmerken (wat is de afstand, hoe ziet de route eruit). De uitkomst van het proces kan zijn dat ze besluiten om niet te gaan lopen, dat ze wel gaan lopen, maar het onplezierig vinden of dat ze juist op een prettige manier gaan lopen. Hoe dit beslissingsproces precies werkt, is te zien in onderstaande figuur. Bij het doen van de Kwaliteitsmeting kijken we alleen naar de ruimtelijke kenmerken van de routes zelf (de groene kaders in het witte vlak).
[ link ]
Figuur 7: Theoretisch model invloeden en keuzemomenten van lopen. Bron: Molster Stedenbouw, bewerking CROW.
Persoonlijke en situationele factoren
In de linkerkolom van figuur 8 staan persoonlijke en situationele factoren aangegeven die van invloed zijn op het beslissingsproces. Deze verschillen per persoon en per moment. Iemand die de omgeving kent heeft geen behoefte aan richtingaanwijzers. Iemand die een wandeling maakt, waardeert mogelijk een onverhard pad hoger dan een nette, vlakke stoep. Overdag is een route door een park misschien aantrekkelijker dan een drukke route door bebouwd gebied. ’s Nachts geldt echter het omgekeerde. In de Kwaliteitsmeting Looproutes maken we geen onderscheid in waardering afhankelijk van dit soort persoonlijke en situationele factoren. Dat zou de uitvoering van de kwaliteitsmeting onuitvoerbaar maken, vanwege de enorme hoeveelheid aspecten die dan in verschillende situaties, op verschillende tijdstippen en voor verschillende mensen zouden moeten worden beoordeeld.1)De enige situationele factor die wordt meegenomen is de sociale veiligheid overdag en ’s avonds. Dit aspect achten we zo belangrijk dat het wel een plaats heeft gekregen in de meting.
De ambitie is om het uiteindelijk mogelijk te maken dat mensen zelf beoordelen welk kwaliteitsniveau zij per onderwerp relevant vinden specifiek voor hen, op dat moment. Dat kan als een groot aantal routes met behulp van de Kwaliteitsmeting gewaardeerd is en de bijbehorende app of apps zijn ontwikkeld. Ook kunnen gemeenten op basis van de Kwaliteitsmeting kijken waar voetgangersroutes moeten worden aangepakt, omdat ze op specifieke thema’s niet voldoen. Zij kunnen bijvoorbeeld zelf zien dat een route door een park wellicht laag scoort op sociale veiligheid, maar besluiten hier niets aan te doen, omdat er een alternatief is. Als er geen alternatief is, is het wellicht nodig het pad door het park beter te verlichten.
Ruimtelijke kenmerken van looproutes
De ruimtelijke kenmerken van looproutes kunnen we ook weergeven in een behoeftepiramide die op dezelfde manier werkt als de piramide van Maslow: eerst moet worden voldaan aan de onderste laag van de piramide (basisbehoefte) voordat de volgende laag aan bod komt. Iets dergelijks geldt voor looproutes: eerst moet de route uitvoerbaar zijn, vervolgens toegankelijk, dan veilig en comfortabel en als laatste is het prettig als de route ook nog aantrekkelijk is. Het heeft geen zin om routes te maken die wel aantrekkelijk zijn, maar niet toegankelijk.
[ link ]
Figuur 8: Voetgangersbehoeftepiramide
Uitvoerbaarheid
De aspecten die bepalend zijn voor de uitvoerbaarheid (loopafstanden), gaan vooral over planning op netwerkniveau (bebouwingsdichtheid, aanwezigheid van verschillende functies, netwerk van routes) en komen in dit project slechts zijdelings aan de orde. Bij de Kwaliteitsmeting wordt alleen de lengte van de route in beeld gebracht. We kijken alleen naar routes die daadwerkelijk gebruikt mogen worden als looproute. Lopen over de vluchtstrook van een snelweg kan wel (en is wellicht ook nog wel heel toegankelijk) maar mag volgens de wet niet. Ditzelfde geldt voor lopen langs spoorlijnen en privéterreinen. Als er geen voetpad is, kan een fietspad, een erftoegangsweg of zelfs een olifantenpaadje worden beoordeeld.
Toegankelijkheid Een route is toegankelijk als deze begaanbaar is (kan ik erlangs, kan ik hoogteverschillen overbruggen?) en als deze leesbaar is (kan ik mijn weg vinden?). Voor de een kan dit iets anders betekenen dan voor de ander. Mensen zonder hulpmiddelen hebben al snel voldoende loopruimte, mensen in een rolstoel hebben meer ruimte nodig. Blinden en slechtzienden hebben voor de leesbaarheid voldoende kleurcontrast nodig en gids- en/of geleidelijnen. Voor anderen is dit mogelijk minder van belang, maar is wel een goede bewegwijzering noodzakelijk.
Veiligheid Onder veiligheid scharen we zowel verkeersveiligheid als sociale veiligheid. De vraag of ik bij kruispunten veilig kan oversteken is hierbij een belangrijke. Maar ook of ik me veilig genoeg voel om langs de route te lopen of bang ben om te worden overvallen.
Comfort Comfort gaat over hoe prettig ik ergens kan lopen. Is het oppervlak vlak en stroef genoeg? Moet ik slalommen om obstakels? Is het (te) druk op het voetpad? Zijn er voldoende rustpunten onderweg? Sommige aspecten bepalen echter voor de een het comfort, maar bepalen voor de ander of de route al of niet toegankelijk is. Denk bijvoorbeeld aan een pad met veel oneffenheden. Voor iemand die goed ter been is, is dat oncomfortabel, maar voor iemand met een rolstoel kunnen te grote oneffenheden de route ontoegankelijk maken. Vandaar ook de pijl in figuur 8.
AantrekkelijkheidDit kan gaan over de looproute zelf en over de omgeving. Is de bestrating mooi? Is het straatmeubilair aantrekkelijk? Is er goed onderhouden groen of water langs de route? Is de architectuur afwisselend? Is er iets te zien of te doen onderweg? Hoewel smaken verschillen is hier meestal wel een redelijk algemeen geldend oordeel over te geven.