Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Ontwerpwijzer fietsverkeer
Deze tekst is gepubliceerd op 11-05-16

Bermen en groen

Groenvoorzieningen hebben in het algemeen tot doel de landschappelijke kenmerken en de verblijfskwaliteit van de omgeving te versterken. Specifiek voor fietsers gelden de volgende functies:
  • het veraangenamen van het fietsen en het verblijfsklimaat;
  • het geven van beschutting door het verminderen van windhinder;
  • het verminderen van verblinding door tegemoetkomend gemotoriseerd verkeer;
  • het bieden van visuele afscherming van het autoverkeer (op plaatsen waar een fietspad langs een rijbaan ligt).
Tegenover deze positieve effecten staan ook nadelen. Deze liggen vooral in de sfeer van de sociale controle en veiligheid. Groenvoorzieningen langs een fietsverbinding kunnen:
  • het (toe)zicht vanuit de omgeving of vanaf de weg op de fietsverbinding belemmeren;
  • het uitzicht van de fietsers op de omgeving beperken of wegnemen;
  • een schuilplaats bieden aan personen met verkeerde bedoelingen;
  • het zicht tussen fietsers onderling en op het overige verkeer beperken. Dit geldt voornamelijk in bochten, op kruispunten en bij uitritten. Denk ook aan de coulissewerking van een rij bomen langs een weg;
  • het wegdek beschadigen, met name door wortelgroei;
  • obstakels vormen als ze te dicht langs de weg of het fietspad staan;
  • de doorgang hinderen door overgroeiing;
  • het wegdek verontreinigen door vallende bladeren, bloeiwijzen, vruchten en dergelijke.
Of de voordelen dan wel de nadelen het zwaarst moeten wegen, hangt af van vele factoren. Enkele daarvan zijn de wijze waarop de fietsverbinding wordt gebruikt (utilitair of recreatief) en de omgeving waarin de fietsverbinding zich bevindt. Bij toepassing van beplanting moet er altijd (blijvend) voldoende zicht zijn op tegemoetkomend verkeer in bochten. Daarnaast moeten bij kruispunten en uitritten de zichthoeken gewaarborgd blijven.
Bermen
Bermen langs fietspaden moeten vergevingsgezind worden ingericht en mogen geen objecten bevatten die hinder voor fietsers opleveren. Hiertoe moet een obstakelvrije ruimte van ten minste 0,50 m worden aangehouden. Dit betekent ook dat beplanting tot ten minste 0,50 m vanaf de kant van de verharding moet worden gesnoeid. Uiteraard is ook voldoende vrije hoogte van belang.
Het gedeelte van de berm direct naast het fietspad moet vlak en stevig zijn en op gelijke hoogte liggen met het fietspad, zeker als het fietspad smaller is dan 2,50 m. Een verstevigde berm vermindert de kans op een ongeval als een fietser door een uitwijkmanoeuvre van het fietspad raakt. Dit is een van de redenen om de fundering breder te maken dan de verharding. Dit voorkomt dat een fietser die van de verharding af raakt, door een zachte berm direct ten val komt.
Voor het gemotoriseerd verkeer worden langs de rijbaan soms grasbetontegels toegepast. Deze vorm van bermverharding kan ook langs fietspaden worden aangebracht, mits de tegels met de vlakke kant naar boven worden gelegd.
Beplanting
Voldoende zicht voorkomt een benauwd gevoel. Daarom is uitzicht in alle richtingen gewenst. Dicht struikgewas dient op voldoende afstand (> 3,00 m) van de fietsverbinding te blij­ ven. Omdat struiken op den duur tot ongeveer 2,00 m vanaf de stam uitgroeien, moet jong struikgewas op minimaal 5,00 m van de fiets­ verbinding worden geplant. Ontbreekt hiervoor de ruimte, dan moet men geen opgaande struiken planten, maar begroeiing die het zicht niet belemmert, zoals bomen of bodembedek­ kende heesters. Houd hierbij (met name bij oversteken) rekening met de coulissewerking; deze neemt toe naarmate de bomen dikker worden. Het verdient aanbeveling soorten te kiezen waarvan de wortels het fietspad niet beschadigen (zie ook 7.1.3, onder d).Plant bomen altijd op voldoende afstand van de kantverharding, rekening houdend met hun uitein­delijke omvang.
Informeel toezicht en sociale controle vanuit woningen of vanaf de hoofdrijbaan kunnen potentiële belagers afschrikken en fietsers een veilig(er) gevoel geven. Daarom moet worden voorkomen dat opgaande struiken het zicht vanaf de rijbaan of vanuit nabijgelegen woningen op de fietsers belemmeren.
Zichtlijnen
Behalve sociale veiligheid speelt ook verkeersveiligheid een rol. Beplanting mag niet de benodigde zichtlijn onderbreken. Dat geldt voor (horizontale) bogen en bij kruispunten. Opgaande struiken zijn in de nabijheid van kruispunten niet gewenst. Ze groeien zo hard dat ze vaak onvoldoende gesnoeid kunnen worden om het benodigde zicht te handhaven. Bodembedekkende en laagblijvende heesters zijn wel geschikt, evenals solitaire bomen. Het is zaak voor de gemeente om de Algemene Plaatselijke Verordening op dit punt goed op orde te hebben, zodat rechtmatig kan worden opgetreden tegen particuliere grondbezitters die zich niet aan bovengenoemde richtlijnen houden.