Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Ontwerpwijzer fietsverkeer
Deze tekst is gepubliceerd op 11-05-16

Kruispunt erftoegangsweg – erftoegangsweg

Uitgangspunten bij erftoegangswegen binnen de bebouwde kom zijn dat het gemotoriseerd verkeer niet harder rijdt dan 30 km/h en dat alle bestuurders gelijkwaardig zijn. De voorrang is niet geregeld met borden, tekens of verkeerslichten: alle bestuurders van rechts hebben voorrang (en ook een van links komende tram). Op hoofdfietsroutes in verblijfsgebieden is het wenselijk van het voorgaande uitgangspunt af te wijken en fietsers voorrang te geven; hoofdfietsroutes hebben voor fietsers immers een stroomfunctie (ook in verblijfsgebieden). De wetgeving (Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens) maakt dit mogelijk. Hierin wordt gesteld dat ‘bord (B6) binnen 30 km/h­straten en 30 km/h­zones wordt toegepast [...] bij kruispunten met een hoofdfietsroute, die duidelijk als zodanig herkenbaar is.’ Ten gunste van dit soort fietsroutes mag de voorrang dus worden geregeld. Daarbij is het van belang dat de voorrang door de vormgeving optimaal wordt ondersteund; ook wordt aanbevolen op de te kruisen weg altijd snelheidremmers aan te brengen.
Voor erftoegangswegen buiten de bebouwde kom bedraagt de ontwerpsnelheid doorgaans 60 km/h. Wat betreft de voorrang gelden in verblijfsgebieden (zone 60) dezelfde regels als binnen de bebouwde kom. Bij gelijkwaardige kruispunten is een snelheid van 60 km/h echter te hoog om te kunnen spreken van een veilige uitwisseling. Beter is het om voor deze wegen uit te gaan van een ontwerpsnelheid van 30 km/h op de kruispunten; niet in de laatste plaats omdat de onveiligheid voor fietsers vooral op kruispunten ontstaat.
Informeel voorrangsgedrag
Hoewel de voorrang op erftoegangswegen doorgaans niet met borden is geregeld, kan er in de praktijk toch sprake zijn van voorrangsgedrag. Dergelijk informeel voorrangsgedrag is een gevolg van een veronderstelde verdeling in een hoofd- en een zijweg. Informeel voorrangsgedrag komt veelvuldig voor als er sprake is van een aanzienlijk allureverschil tussen twee wegen.
Dat allureverschil kan het gevolg zijn van:
  • ruimtelijke kenmerken (bebouwing, beplanting en dergelijke);
  • verkeerskenmerken (auto- en fiets- intensiteiten);
  • wegkenmerken (wegprofiel, verharding, kruispuntvorm).
Op wegen waar gelijkwaardigheid het uitgangspunt is, moet informeel voorrangsgedrag worden tegengegaan. Dat kan door het profiel van de belangrijkste weg en/of de vormgeving van het kruispunt aan te passen. Aanvullend kunnen snelheidverlagende voorzieningen worden overwogen, die de doorgaande beweging van het (voorrangnemende) verkeer onderbreken. Omgekeerd is het mogelijk om het allureverschil te versterken door het regelen van de voorrang. Met name op hoofdfietsroutes is dat de gewenste oplossing, ook in verblijfsgebieden voor gemotoriseerd verkeer.