Maatregelen bij werk in uitvoering
Langs en op de rijbaan kunnen vele soorten werkzaamheden plaatsvinden. Deze paragraaf richt zich op de uitvoering van werken op de weg (in dwars- en/of langsrichting) en daarnaast op bouwactiviteiten langs de weg voor zover deze het verkeer kunnen hinderen. In veel gevallen gaat het om het (ver)leggen van kabels en leidingen, vaak in combinatie met huisaansluitingen. In hoofdstuk 7 is er daarom al voor gepleit kabels en leidingen niet onder fietspaden en fietsstroken aan te leggen. Dit hangt tevens samen met de keuze voor een vlakke verharding, die het best kan worden gerealiseerd met asfalt of beton.
Bij tijdelijke maatregelen voor fietsers is het van groot belang zo min mogelijk afbreuk te doen aan de bestaande kwaliteit van de fietsvoorzieningen. De basiskwaliteit van de bestaande fietsverbinding moet worden gehandhaafd en de voorziening voor fietsers langs het werkvak moet zo veel mogelijk hetzelfde zijn als die voor en na het werkvak. Gescheiden voorzieningen voor en na het werkvak betekent ook gescheiden voorzieningen langs het werkvak.
De intensiteit van het gemotoriseerd verkeer langs de bestaande fietsverbinding noopt tot beschermende, tijdelijke maatregelen voor fietsers. Extra afschermende voorzieningen zijn nodig bij werkzaamheden op en nabij trambanen, vrije busbanen en gevaarlijke obstakels en/ of sleuven; dit om te voorkomen dat fietsers het werkvak kunnen binnengaan. Bij lange werkvakken moet rekening worden gehouden met voldoende doorsteken voor fietsers.
Enige hinder bij werkzaamheden is vaak onvermijdelijk, maar het is van belang zo min mogelijk afbreuk te doen aan de hoofdeisen samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid en comfort. Bij tijdelijke maatregelen wordt vaak gerekend op de ‘inschikkelijkheid’ van de fietser, zonder voldoende rekening te houden met de vijf hoofdeisen.
Bij werk in uitvoering en tijdelijke maatregelen zijn voor fietsers de volgende uitgangspunten van belang:
- fietsers worden niet gedwongen af te stappen en omrijden wordt tot het minimum beperkt;
- er worden geen onveilige (gladde en oneffen) tijdelijke verhardingen toegepast;
- fietsers worden niet naar de overzijde van de rijbaan geleid;
- het beheer van de tijdelijke voorzieningen krijgt voldoende aandacht.
Niet afstappen, beperkt omrijden
Bij werk in uitvoering moet duidelijk zijn welk gedrag van fietsers wordt verwacht. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat fietsers geneigd zijn de kortste route te nemen en te blijven fietsen (niet af te stappen). Aanbevolen wordt om fietsers waar mogelijk langs het werkvak te leiden. Waar dit niet haalbaar is, wordt aanbevolen de werkvakken en zo nodig ook de trottoirs goed af te sluiten. Er is dan een omleiding nodig. Hierbij moet rekening worden gehouden met de maximale acceptatie van extra reistijd. Hiervoor wordt 2 minuten aangehouden. Voor fietsers betekent dit maximaal circa 600 m omrijden.
Bij werk in uitvoering moet duidelijk zijn welk gedrag van fietsers wordt verwacht. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat fietsers geneigd zijn de kortste route te nemen en te blijven fietsen (niet af te stappen). Aanbevolen wordt om fietsers waar mogelijk langs het werkvak te leiden. Waar dit niet haalbaar is, wordt aanbevolen de werkvakken en zo nodig ook de trottoirs goed af te sluiten. Er is dan een omleiding nodig. Hierbij moet rekening worden gehouden met de maximale acceptatie van extra reistijd. Hiervoor wordt 2 minuten aangehouden. Voor fietsers betekent dit maximaal circa 600 m omrijden.
Als geen betere oplossing mogelijk is, kunnen fietsers onder bepaalde condities over het trottoir worden geleid. Deze maatregel mag alleen worden toegepast als het voetpad een breedte heeft van minimaal 3,50 m. Bij grote aantallen voetgangers en fietsers kan de wegbeheerder een fysieke scheiding tussen voetgangers en fietsers overwegen. Aandachtspunten bij de maatregel ‘fietser op voetpad’ zijn verder dat:
- zowel fietsers als voetgangers voldoende worden gewaarschuwd voor de afwijkende verkeerssituatie;
- eventuele hoogteverschillen tussen fietspad en voetpad afdoende worden overbrugd (helling minimaal 1:10);
- obstakels op voetpaden (borden, lantaarnpalen, prullenbakken) waar fietsers niet op rekenen, worden verwijderd of duidelijk worden gemarkeerd.
Geen onveilige tijdelijke verhardingen
Bij werk in uitvoering worden regelmatig tijdelijke verhardingen toegepast om fietsers (en eventueel ander verkeer) langs een werkvak te leiden. Het is belangrijk dat de tijdelijke verharding van een zodanige kwaliteit is dat fietsers deze veilig kunnen berijden. In de praktijk schort het hier nogal eens aan. De volgende conclusies uit een onderzoek naar enkelvoudige fietsongevallen bij werkzaamheden aan of langs de weg zijn veelzeggend [5]:
Het verleggen van een fietsverbinding naar een aan de overzijde van de rijbaan gelegen fietspad wordt afgeraden. Het leidt tot extra oversteekbewegingen en tot onverwachte manoeuvres op het betreffende fietspad. Het is beter om een tijdelijk fietspad aan te leggen, zeker als het werk langere tijd gaat duren. Dit moet uiteraard voldoende breed, vlak en stroef zijn.
Bij werk in uitvoering worden regelmatig tijdelijke verhardingen toegepast om fietsers (en eventueel ander verkeer) langs een werkvak te leiden. Het is belangrijk dat de tijdelijke verharding van een zodanige kwaliteit is dat fietsers deze veilig kunnen berijden. In de praktijk schort het hier nogal eens aan. De volgende conclusies uit een onderzoek naar enkelvoudige fietsongevallen bij werkzaamheden aan of langs de weg zijn veelzeggend [5]:
- De materialen die worden gebruikt voor een tijdelijk wegdek zijn suboptimaal voor de veiligheid van fietsers: metalen rijplaten en betonnen platen met een metalen rand. Betonnen platen gaan vrijwel zeker verzakken, waardoor hoogteverschillen ontstaan. Ook zijn de metalen randen glad en duurt de tijdelijke situatie vaak langer dan verwacht. Bovendien is het wegdek niet altijd goed afgewerkt.
- Ondeugdelijk aangebrachte of ontbrekende wegafzettingen veroorzaken enkelvoudige fietsongevallen.
- Fietsers glijden uit door zand, modder en grind op het wegdek na onjuiste oplevering van nieuwe bestratingen.
Het verleggen van een fietsverbinding naar een aan de overzijde van de rijbaan gelegen fietspad wordt afgeraden. Het leidt tot extra oversteekbewegingen en tot onverwachte manoeuvres op het betreffende fietspad. Het is beter om een tijdelijk fietspad aan te leggen, zeker als het werk langere tijd gaat duren. Dit moet uiteraard voldoende breed, vlak en stroef zijn.
Als toch wordt gekozen om fietsers naar de overkant van de rijbaan te leiden, kan de onveiligheid als gevolg van extra overstekende fietsers zo veel mogelijk worden beperkt door:
- het instellen van een lagere snelheidslimiet voor het gemotoriseerd verkeer;
- het waarschuwen van het verkeer voor extra overstekende fietsers;
- het veilig inrichten van de oversteeklocatie, met voldoende zicht op de afwijkende verkeersbewegingen.
Aandacht voor beheer
Een belangrijk aandachtspunt dat vaak over het hoofd wordt gezien, is het beheer en onderhoud van tijdelijke voorzieningen. Zeker bij grotere en langdurige werken, waarbij er regelmatig werkverkeer over het (tijdelijke) fietspad rijdt, is de kans aanzienlijk dat er verzakkingen of rijsporen ontstaan en dat zand en modder op de rijbaan terechtkomen. Het is zaak om dergelijk ongemak zo snel en zo goed mogelijk te herstellen. Als dat niet gebeurt, heeft dat niet alleen invloed op het comfort en de veiligheid van het fietsverkeer. Het vergroot ook de kans dat fietsers andere, minder gewenste routes gaan zoeken.
Een belangrijk aandachtspunt dat vaak over het hoofd wordt gezien, is het beheer en onderhoud van tijdelijke voorzieningen. Zeker bij grotere en langdurige werken, waarbij er regelmatig werkverkeer over het (tijdelijke) fietspad rijdt, is de kans aanzienlijk dat er verzakkingen of rijsporen ontstaan en dat zand en modder op de rijbaan terechtkomen. Het is zaak om dergelijk ongemak zo snel en zo goed mogelijk te herstellen. Als dat niet gebeurt, heeft dat niet alleen invloed op het comfort en de veiligheid van het fietsverkeer. Het vergroot ook de kans dat fietsers andere, minder gewenste routes gaan zoeken.
Richtlijnen Werk in Uitvoering
Bij werkzaamheden is het belangrijk om het wegvak goed af te sluiten, zodat fietsers onmogelijk door het werkvak kunnen fietsen. Als het trottoir naast het werkvak wel toegankelijk is, zullen veel fietsers dit gebruiken. Zij zijn niet geneigd om af te stappen. Daarom kan, ook wanneer het werkvak goed is afgesloten en alle maatregelen volgens de richtlijn zijn uitgevoerd, ongewenst gedrag optreden. Voor deze situatie (een opengesteld voetpad naast een fietspad of rijbaan die voor fietsers is afgesloten) moeten dus extra maatregelen worden genomen [6].
In deze Ontwerpwijzer worden niet alle mogelijke maatregelen uitputtend behandeld, maar ligt de nadruk op het voorbereidingsproces: op welke wijze kan bij werk in uitvoering zo goed mogelijk tegemoet worden gekomen aan de belangen van het fietsverkeer? Voor een meer gedetailleerde handleiding wordt verwezen naar de CROW-uitgave ‘Maatregelen op fietspaden en voetpaden – Werk in Uitvoering’ [7].
Om te bepalen welke maatregelen bij werk in uitvoering op fietspaden nodig zijn, moet men rekening houden met:
- de veiligheid van de wegwerkers in het wegvak;
- de verkeersveiligheid van de fietsers en overige weggebruikers;
- de doorstroming van het fietsverkeer en het overige verkeer;
- de gevolgen voor leefbaarheid en milieu;
- informatie en communicatie.
De voorbereiding voor maatregelen bestaat uit de volgende stappen:
- Voorbereiden en opstarten project
Hierbij is met name de duur van het werk van belang. Bij kortdurende werkzaamheden (korter dan een halve dag) kan met eenvoudige maatregelen worden volstaan. Als de werkzaamheden langer duren, is voldoende aandacht nodig voor omleidingsroutes, afzettingen en dergelijke. - Maken van een bebordings- en omleidingsplan
Als het werk langer dan een halve dag gaat duren, dient vooraf een bebordings- en omleidingsplan te worden gemaakt, opdat voor de onderhoudsploeg of aannemer duidelijk is wat er moet gebeuren.
Bij het vaststellen van maatregelen wordt als algemeen uitgangspunt gehanteerd dat fietsers zo beperkt mogelijk hinder ondervinden van het werk. De maatregel ‘fietsers afstappen’ wordt slechts bij uitzondering toegepast. Deze maatregel dient alleen te worden overwogen als voor de fietser zonder meer duidelijk is waarom hij moet afstappen. Als dat niet het geval is, zullen fietsers zeer waarschijnlijk in groten getale dit advies naast zich neerleggen en hun eigen weg zoeken, desnoods buiten de afzettingen om. Juist dat moet worden voorkomen. Omleidingen zijn alleen aanvaardbaar als versmalling of verlegging van de fietsvoorziening onmogelijk is (ruimtelijk of verkeerstechnisch).
Maatvoering bij afzettingen
Bij het bepalen van het type afzetting en de bijbehorende maatregel moet aandacht worden geschonken aan de werkruimte, de veiligheidsruimte en de vrije ruimte tot aan de afzetting. Als minimum kunnen bij tijdelijke voorzieningen de volgende maten worden aangehouden:
- obstakelafstand voor fietsers tot afzetting: 0,50 m;
- vrije ruimte aan werkzijde van afzetting: 0,60 m;
- veiligheidsmarge tussen werkruimte en hek/actiewagen: 5,00 m;
- ruimte voor een rijdende fietser: 0,75 m;
- ruimte voor een rijdende fietser + bromfietser: 1,50 m;
- ruimte voor fietsers in twee richtingen: 1,75 m;
- ruimte voor fietsers in twee richtingen, hoge intensiteit, bromfietsers toegestaan: 2,25 m.
Mogelijke situaties
Bij vrijliggende en solitaire fietspaden kunnen zes situaties worden onderscheiden wat betreft de positie van werkzaamheden ten opzichte van fietsverbindingen. Binnen deze situaties kan vervolgens een onderscheid worden gemaakt in kort- en langdurende werkzaamheden. Bij werkzaamheden van korte duur worden minder ingrijpende maatregelen genomen, en kan dus ook een minder ingrijpende afzetting worden geplaatst.
De zes situaties zijn:
- Werkzaamheden op grote afstand van het fietspad
In deze situatie hoeven geen maatregelen te worden getroffen, aangezien het fietsverkeer geen last van de werkzaamheden zal hebben. - Werkzaamheden op kleine afstand van het fietspad
Ook in deze situatie kan het fietspad gehandhaafd blijven. Wel dient een langsafzetting te worden geplaatst door middel van geleidebakens of verkeerskegels. Aan de zijde van de werkruimte moet langs de afzetting een vrije ruimte van minimaal 0,60 m in acht worden genomen. Ook moet aan de zijde van het fietspad rekening worden gehouden met de ruimte voor obstakelvrees. Het overblijvende fietspad moet voldoende breed zijn. Tussen het werk en de actiewagen of het te plaatsen waarschuwingshek wordt een veiligheidsruimte van minimaal 5,0 m in acht genomen. - Werkzaamheden direct naast het fietspad
Maatregelen moeten worden genomen als de werkzaamheden binnen 1,5 m van het fietspad plaatsvinden. Er kan worden volstaan met een eenvoudige stationaire afzetting. Op tweerichtingenfietspaden mag geen ‘wisselstrook’ worden toegepast. Fietsers in tegemoetkomende richtingen moeten elkaar altijd kunnen passeren. Voor de opbouw van afzettingen op fietspaden wordt verwezen naar de Richtlijn voor maatregelen bij werk in uitvoering [10]. - Werkzaamheden direct naast het fietspad, waarbij gewerkt wordt vanaf het fietspad
In deze situatie kan het fietspad eventueel worden gehandhaafd, maar moet het worden versmald. Dat is alleen mogelijk als, naast een vrije ruimte van 0,60 m aan de binnenzijde van de afzetting én de ruimte benodigd voor de afzetting, nog minimaal 1,00 m fietspadbreedte resteert.
Als minder dan 1,00 m resteert, moet eerst worden nagegaan of een deel van de rijbaan voor het gemotoriseerd verkeer kan worden afgezet ten behoeve van de fietsers (zie ook hierna). Als dat niet mogelijk is, moet een omleiding worden gezocht. Belangrijk is ook dat als er niet gewerkt wordt, de langsafzetting in de berm wordt geplaatst. Dat is misschien lastig voor de aannemer, maar voor de fietsers betekent het extra kwaliteit. - Werkzaamheden aan de rand van of op het fietspad
Afhankelijk van de resterende breedte kan het fietspad al dan niet in gebruik blijven. Zie onder 4. - Werkzaamheden midden op of over de volle breedte van het fietspad
In deze situatie kan het fietspad soms in gebruik blijven door het te versmallen. Als dat niet mogelijk is, moet worden nagegaan of een deel van de hoofdrijbaan kan worden gebruikt door fietsers (met afzettingen en eventueel een plaatselijke snelheidverlaging voor het autoverkeer; zie ook hierna). Als ook dat niet mogelijk is, moet het fietsverkeer worden omgeleid. Als de werkzaamheden van zeer korte duur zijn (< 2 uur), mag dat eventueel zonder bewegwijzerde route; bij een langere duur is bewegwijzering vereist.
Scheiding tussen gemotoriseerd en fietsverkeer bij fietsers naar de rijbaan
Als fietsers vanaf het fietspad over een deel van de rijbaan voor het gemotoriseerd verkeer worden geleid, moeten de twee verkeerssoorten worden gescheiden. Dit kan door middel van een voertuigkerende barrier, een dubbele rij geleidebakens, elementenmarkering met baakschilden of een hekwerk. De keuze is afhankelijk van de tijdsduur van het werk en de kenmerken van de naastgelegen rijstrook en verkeersstroom. Naarmate de verkeersfunctie zwaarder is en de tijdsduur van het werk langer, is een meer gedegen scheiding tussen gemotoriseerd en fietsverkeer nodig. Als een stevige scheiding niet mogelijk is, moet voor het gemotoriseerd verkeer een snelheidsbeperking worden ingevoerd.
Maatregelen op erftoegangswegen
Vanwege de hinder die fietsers ondervinden als gevolg van afstappen, omrijden en omlopen door wegwerkzaamheden, moet worden gestreefd naar een minimale belemmering van fietsers naar of vanaf bestemmingen langs een erftoegangsweg. Dit betekent dat het werkvak op een dergelijke weg zodanig moet worden gesitueerd en ingericht dat de bestemmingen langs de weg bereikbaar blijven. Buiten de bebouwde kom leidt de afsluiting van een erftoegangsweg veelal tot een lange omleidingsroute, omdat het netwerk van wegen hier minder fijnmazig is. Daarom moet worden geprobeerd om fietsers langs het werkvak te leiden, zeker als de weg deel uitmaakt van een belangrijke fietsroute. Meer informatie over dit onderwerp is te vinden in CROW-publicatie 517 ‘Maatregelen op nietautosnelwegen’ [10].
Vanwege de hinder die fietsers ondervinden als gevolg van afstappen, omrijden en omlopen door wegwerkzaamheden, moet worden gestreefd naar een minimale belemmering van fietsers naar of vanaf bestemmingen langs een erftoegangsweg. Dit betekent dat het werkvak op een dergelijke weg zodanig moet worden gesitueerd en ingericht dat de bestemmingen langs de weg bereikbaar blijven. Buiten de bebouwde kom leidt de afsluiting van een erftoegangsweg veelal tot een lange omleidingsroute, omdat het netwerk van wegen hier minder fijnmazig is. Daarom moet worden geprobeerd om fietsers langs het werkvak te leiden, zeker als de weg deel uitmaakt van een belangrijke fietsroute. Meer informatie over dit onderwerp is te vinden in CROW-publicatie 517 ‘Maatregelen op nietautosnelwegen’ [10].
Maatregelen op gebiedsontsluitingwegen
Ook op gebiedsontsluitingswegen (binnen en buiten de bebouwde kom) moet worden gestreefd naar zo min mogelijk belemmering van het fietsverkeer naar of vanaf bestemmingen langs de weg. Wanneer noodzakelijk kunnen fietsers via het netwerk van erftoegangswegen worden omgeleid, mits deze routes daarvoor geschikt zijn. Buiten de bebouwde kom is het netwerk grofmaziger en moet bij werkzaamheden zo veel mogelijk worden geprobeerd fietsers langs het werkvak te leiden; dit geldt des te meer als de gebiedsontsluitingsweg deel uitmaakt van een hoofdfietsroute.
Ook op gebiedsontsluitingswegen (binnen en buiten de bebouwde kom) moet worden gestreefd naar zo min mogelijk belemmering van het fietsverkeer naar of vanaf bestemmingen langs de weg. Wanneer noodzakelijk kunnen fietsers via het netwerk van erftoegangswegen worden omgeleid, mits deze routes daarvoor geschikt zijn. Buiten de bebouwde kom is het netwerk grofmaziger en moet bij werkzaamheden zo veel mogelijk worden geprobeerd fietsers langs het werkvak te leiden; dit geldt des te meer als de gebiedsontsluitingsweg deel uitmaakt van een hoofdfietsroute.
Bij werkzaamheden op kruispunten (waaronder ook rotondes) van zowel erftoegangswegen als gebiedsontsluitingswegen geldt dat het gemotoriseerd verkeer wordt omgeleid en dat fietsers bij voorkeur langs het werkvak worden geleid. Dit voorkomt onnodig omrijden en extra hinder voor het fietsverkeer.