Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Ontwerpwijzer fietsverkeer
Deze tekst is gepubliceerd op 11-05-16

Ongelijkvloerse oplossing

Ongelijkvloerse voorzieningen zijn gewenst of noodzakelijk als andere kruispuntoplossingen niet voldoen aan de ontwerpeisen met betrekking tot directheid en veiligheid. Dat geldt niet alleen voor hoofdfietsroutes, maar ook voor het basisnetwerk – zeker voor de onderdelen die drukke gebiedsontsluitingswegen of gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of hoger kruisen. Vaak zal er echter voor een ongelijkvloerse oplossing geen ruimte en/of geld zijn. In dat geval kan een oversteek alleen veilig worden gerealiseerd als de snelheidsverschillen worden verkleind door middel van snelheidremmers en/of de massa- en richtingsverschillen in tijd worden gescheiden door middel van verkeerslichten.
Brug of tunnel?
Als er besloten is tot aanleg van een ongelijkvloerse kruising voor fietsverkeer, heeft men de keuze uit een tunnel en een brug. De mogelijke voor- en nadelen van beide alternatieven zijn weergegeven in tabel 6­-5.
Tabel 6-5. Brug versus tunnel
AspectBrug Tunnel Toelichting
Overbruggen hoogteverschil +Bij een tunnel wordt er eerst gedaald. Daarmee wordt snelheid opgebouwd die de fietser helpt bij het omhoog rijden.
+Bij een tunnel is het te overbruggen hoogteverschil kleiner dan bij een brug, omdat de benodigde doorrijhoogte voor fietsers kleiner is dan die voor (vracht)auto’s, treinen of schepen.
Sociale veiligheid+ Een tunnel geeft gebruikers vaak een wat vervelend gevoel, omdat de omgeving geen zicht heeft op wat er in de tunnel gebeurt. Een brug ligt in de open ruimte en kent daardoor meer mogelijkheden tot toezicht en uitzicht
+Een brug kan veel meer dan een tunnel aanleiding geven tot stenengooigedrag.
+ In een tunnel kan een claustrofobisch gevoel ontstaan, vooral wanneer de tunnel lang, gebogen en/of smal is. Bij een brug speelt dit niet.
+ Een tunnel geeft veel meer dan een brug aanleiding tot graffiti en rondhangen door jongeren.
Ruimtelijke inpassing +Een tunnel kan vanuit landschappelijk of stedenbouwkundig oogpunt voordelen bieden ten opzichte van een brug. Zo heeft een tunnel een minder ingrijpende invloed op het beeld van de omgeving: de helling kan korter zijn dan die van een brug (vanwege het kleinere hoogteverschil) en bevindt zich bovendien beneden het maaiveld.
+ Een brug biedt mogelijkheden tot architectonisch fraaie oplossingen. Veel meer dan een tunnel biedt een brug mogelijkheden tot de ontwikkeling van een bijzonder en herkenbaar object.
Comfort +In een tunnel heeft een fietser minder last van wind dan op een brug en desgewenst kunnen fietsers in een tunnel schuilen.
+Een smalle, hoge en lange (fiets)brug kan bij fietsers voor hoogtevrees zorgen.
Dit verschijnsel wordt versterkt door te lage leuningen en doorzichten. Het hoogteverschil bij een tunnel is doorgaans beperkt (zeker bij een halfverdiepte ligging).
Kosten+ Een brug is doorgaans goedkoper dan een tunnel, zeker als er bij aanleg van een tunnel voorzieningen in verband met het grondwater nodig zijn.
Het gewicht dat aan de voor- en nadelen van een tunnel respectievelijk brug moet worden toegekend, is vooral afhankelijk van omgevingskenmerken en van de precieze vormgeving van de ongelijkvloerse kruising. Zo zal het argument van sociale veiligheid minder belangrijk zijn in een omgeving waar veel activiteiten plaatsvinden dan in een verlaten landschap.
Voor fietsers is het ideaal als niet de fiets, maar de auto het hoogteverschil moet overbruggen. Als het fietsverkeer op maaiveld kan blijven en het gemotoriseerd verkeer over een brug of door een tunnel wordt geleid, ondervinden fietsers in het geheel geen overlast van de kruising. Als een dergelijke oplossing niet mogelijk is, kan er bij aanleg van een brug of tunnel toch enigszins aan dit idee worden tegemoetgekomen: bij een brug kan de te kruisen weg iets beneden het maaiveld worden aangelegd en bij een tunnel kan de weg iets worden ‘opgetild’. In beide gevallen hoeft de fietser een minder groot hoogteverschil te overwinnen.
Faunapassages
Fiets- en voetgangerstunnels en ­bruggen in het buitengebied kunnen ook een functie ver­vullen voor (kleinere) diersoorten. Vanuit een landschapsbeleid dat voorziet in ontsnippering van bos- en natuurgebieden, bestaat een toenemende behoefte aan faunapassages. Soms kunnen die gecombineerd worden met tunnels voor het (recreatieve) fietsverkeer. Wel kan het in dat geval gewenst zijn om in de tunnel een onverharde strook aan te brengen met een breedte van circa 2 m.
Fietsliften, roltrappen en hellingbanen
Een brug of tunnel betekent vaak dat fietsers een hoogteverschil moeten overwinnen. Uitgangspunt is dat dit hoogteverschil altijd fietsend moet kunnen worden overbrugd. Als ‘noodgreep’ worden bij grote hoogteverschillen (bijvoorbeeld bij een brug over een belangrijke waterweg) soms fietsliften of (rol)trappen toegepast. Deze mogen echter alleen fungeren als aanvulling (ook omdat niet iedereen een lift of roltrap durft te gebruiken). Een alternatief kan worden gevonden in bewegende hellingbanen (rolbaan). De spiraalhelling kan een alternatief zijn in situaties waar voor een ‘normale’ helling geen plaats is. Voor de eisen aan het hellingspercentage wordt verwezen naar paragraaf 3.5.
Bijzondere oplossingen
De toepassing van ongelijkvloerse kruisingen voor fietsverkeer blijft vaak beperkt tot een fietstunnel of fietsbrug voor het kruisen van een hoofdweg; dit al of niet in de nabijheid van een gelijkvloers kruispunt waarop het gemotoriseerd verkeer wordt afgewikkeld. De aanleg van een fietsbrug of ­tunnel blijft veelal achterwege als op het kruispunt een veelvoud van fietsbewegingen mogelijk moet zijn. Dat het ook op die kruispunten goed mogelijk is een ongelijkvloerse kruising te realiseren, bewijst onder meer De Berekuil in de gemeente Utrecht. Deze oplossing, die al in 1944 werd voltooid, bestaat uit een half verhoogd aangelegd verkeersplein met verkeerslichten waarop het gemotoriseerd verkeer wordt afgewikkeld; het fietsverkeer rijdt door half verdiept gelegen korte tunnels onder de rotondebaan naar de open ruimte in het midden van de rotonde.
In Eindhoven kunnen voetgangers en fietsers gebruikmaken van De Hovenring, een ‘zwevende’ fietsrotonde boven het drukke kruispunt Heerbaan/Meerenakkerweg [14]. Deze opvallende stalen constructie vormt met haar slanke brugdek, imposante pyloon en een doorsnede van 72 m een nieuw landmark. De constructie hangt als een vliegende schotel boven de Lichtstad en markeert de entree tot Eindhoven, Veldhoven en de Eindhovense nieuwbouwwijk Meerhoven. ’s Avonds is de brug op bijzondere wijze verlicht.

Sociaal veilige tunneloplossingen
Bij het ontwerpen van een sociaal veilige, fietsvriendelijke tunnel worden de volgende uitgangspunten gehanteerd (zie ook hoofdstuk 7):
  • Het zicht vanuit de omgeving op het tunneltraject is optimaal (taluds onder flauwe hoek).
  • De vormgeving garandeert dat de verblijfsduur van fietsers in de tunnel minimaal is (een zo kort mogelijke ‘overkluizing’).
  • De vormgeving gaat het (eventuele) gevoel opgesloten te zitten zo veel mogelijk tegen.
  • Vormgeving, verlichting en kleurstelling zorgen voor een ‘open aanblik’.
Deze uitgangspunten leiden tot de ontwerprichtlijnen zoals weergegeven in tabel 6­-6.
Tabel 6-6. Aanbevelingen voor het ontwerp van fietstunnels
Omgeving en inpassing
1.Uitgaande van een behoefte tot oversteken, wordt een tunnel bij voorkeur aangelegd in een gebied waar veel sociale activiteiten plaatsvinden en dus veel mensen zijn te verwachten. De fietstunnel wordt daarbij – indien mogelijk en zinvol – bij voorkeur gecombineerd met een functie voor voetgangers. Voetgangers en fietsers krijgen elk hun eigen ruimte.
2.In verband met toezicht, openheid en fietscomfort gaat de voorkeur uit naar een halfverdiepte ligging, waarbij de te kruisen wegverbinding circa 2 m wordt ‘opgetild’. De constructie kan in dat geval worden vormgegeven als een viaduct in de weg. Als bovendien de te kruisen weg door middel van gescheiden rijbanen wordt vormgegeven, ontstaat een open constructie, waardoor ook daglicht naar binnen kan treden.
3.Het tracé van de fietsroute is zo gestrekt mogelijk, opdat voldoende doorzicht mogelijk is. Hierdoor is bij het inrijden van de tunnel de uitgang zichtbaar (dus geen bochten in een tunnel).
4.De taluds aan weerszijden van de tunnelingangen zijn niet te steil (maximaal 1:1). Daardoor neemt het gevoel opgesloten te zitten af.
5. Bij de ingang van de tunnel wordt geen hoge beplanting toegepast, om te voorkomen dat belagers gelegenheid krijgen zich daarin te verschuilen.
Ontwerp
6.Tunnels zijn bij voorkeur zo kort mogelijk. Niet alleen omdat ze daardoor overzichtelijker worden, maar ook omdat de invloed van het daglicht dan groter is. Uiteraard is ook de verblijfsduur van de fietser in de tunnel korter.
7.De tunnel biedt geen mogelijkheden om zich te verschuilen. Er komen dus geen nissen of dode hoeken in voor.
8.De wanden van een tunnel wijken naar boven.
9.De minimale hoogte van een fietstunnel is 2,50 m.
10.Een evenwichtige verhouding tussen breedte en hoogte is gewenst. Als richtlijn kan worden aangehouden dat de breedte ten minste 1,5 maal de hoogte is. Een tunneltoegang waarbij de hoogtemaat de breedtemaat duidelijk overschrijdt, maakt op de waarnemer een smalle indruk en kan daardoor als benauwend worden ervaren. Anderzijds kan een, in verhouding tot de hoogte, erg brede tunnel gebruikers het gevoel geven dat ze het hoofd zullen stoten.
11.Om hemelwater snel af te voeren, ligt de tunnelvloer onder een dwarshelling van 1 à 2%.
Inrichting
12.Tunnels moeten goed worden verlicht. Zowel verkeersveiligheid als sociale veiligheid vereisen dat het in tunnels niet aanmerkelijk donkerder is dan daarbuiten.
13.‘s Avonds moet de overgang van buiten naar binnen de tunnel (en andersom) gelijkmatig verlopen. Dit betekent dat ook buiten de tunnel verlichting aanwezig moet zijn, zodat de fietser zich aan de veranderende lichtsterkte kan aanpassen.
14.Naast de lichtsterkte is ook de kleur van de tunnelwanden van belang: lichte, vriendelijke kleuren doen prettiger en veiliger aan dan grauwe en koude kleuren. Een kleurverloop van donker aan de uiteinden naar licht in het midden van de tunnel resulteert in een groter gevoel van veiligheid.
15.Om vernieling te voorkomen, verdient het aanbeveling de verlichtingsarmaturen zo veel mogelijk te laten verzinken in wand of plafond. Ook is het belangrijk om te zorgen voor armaturen die bij vernieling snel en gemakkelijk te repareren of te vervangen zijn.
16.De afwatering vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Vaak blijft er vuil, zoals bladeren en papier, bij de overgang van de helling naar de tunnelvloer liggen. Een tunnel moet daarom snel en eenvoudig schoon te vegen zijn.