Leesbaarheid
Een goed voetgangersnetwerk is leesbaar voor alle gebruikers. De belangrijkste vragen die voetgangers zich op dit punt stellen, zijn:
- Hoe kan ik mijn weg vinden?
Een voetganger moet de weg kunnen vinden, zowel voordat hij gaat lopen (anders begint hij niet met lopen), als tijdens het lopen (om onnodig zoeken te voorkomen). - Waar moet ik lopen?
Een voetganger moet zich makkelijk een beeld kunnen vormen hoe de omgeving in elkaar steekt, doordat deze herkenbaar, logisch en overzichtelijk is. Hij moet weten wat er van hem verwacht wordt (aan welke kant van de weg moet ik lopen, waar kan ik het beste oversteken?) en wat hij kan verwachten van de omgeving (waar kan ik beschut lopen, waar deel ik de ruimte met andere vervoerswijzen?). - Waar kan ik wel/niet langskomen?
Andere zaken die een voetganger wil weten zijn bijvoorbeeld of er openbare toiletten zijn op de route en waar hij in geval van nood kan schuilen.
De leesbaarheid van een route wordt bepaald door een combinatie van ruimtelijke elementen, herkenbaarheid en continuïteit in vorm en uitvoering en bewegwijzering op netwerkniveau. Voor mensen met een visuele beperking zijn daarnaast ook consequente en aaneengesloten gids- en geleidelijnen nodig. Tegenwoordig zijn er ook allerhande navigatieapps die helpen bij het vinden van de weg en zelfs specifieke apps waarop het dichtstbijzijnde openbare toilet te vinden is. Hoewel deze zeker helpen, zijn ze geen volledige vervanging voor een leesbare omgeving. Niet iedereen heeft een mobiele telefoon en niet alle oriëntatiezaken zijn in een app te vangen.
Samenspel van ruimtelijke elementen
Om de weg te kunnen vinden en zich te kunnen oriënteren, kunnen mensen aanwijzingen halen uit de omgeving. Kevin Lynch () introduceerde in de jaren zestig de vijf elementen op basis waarvan mensen een zogenaamde mental map maken, die ze gebruiken om zich te oriënteren. Ze onderscheiden daarbij paden, kruispunten, gebieden, randen en bakens. Bakens, zoals kerktorens, maar ook bijzondere gebouwen of kunstwerken, spreken wellicht het meest tot de verbeelding als hulpmiddelen bij oriëntatie. Maar ook de vier andere elementen helpen mensen om de weg te kunnen vinden. Ontwerpers doen er goed aan dit soort elementen in te zetten om een leesbare omgeving te creëren.
Het straten- en padenpatroon (het onderdeel ‘paden’ van de methode van Lynch) heeft een grote invloed op de leesbaarheid. Rechte hoeken zorgen voor de juiste oriëntatie (mensen denken in rechte hoeken); stompe en scherpe hoeken en slingerpatronen werken desoriënterend (bijvoorbeeld het honingraatpatroon van de Bijlmermeer). Verbijzonderingen kunnen helpen bij de oriëntatie. Het koppelen van routes aan groenstructuren en/of andere morfologische structuren (zoals dijken en wallen) verhoogt eveneens de herkenbaarheid.
Mensen geven de voorkeur aan zo min mogelijk hoekverdraaiingen, waarschijnlijk omdat dit de leesbaarheid verhoogt. Het is daarom verstandig het aantal haakse (en scherpe) hoeken te minimaliseren. Zeker als het gaat om routes in het hoofdnetwerk. Dit betekent niet dat dit kaarsrechte routes moeten zijn (dat maakt routes saai en gevoelsmatig lang). Maar toepassing van kleine hoekverdraaiingen kunnen routes leesbaar houden en tegelijk zorgen voor afwisseling doordat het perspectief verandert.
Ook de vormgeving van straatprofielen is van invloed. Een duidelijke hiërarchie van hoofdroutes en secundaire routes helpt mensen de omgeving te snappen. Die hiërarchie wordt mede duidelijk door de breedte van het profiel, de maat van de bebouwing langs het profiel, de aan- of afwezigheid van kleinere of grotere bomen, het type oversteekplaatsen en de bestrating.
Een ontwerper kan proberen om hoofdroutes in de stad en recreatieve routes in het buitengebied zodanig te traceren dat deze langs herkenbare, opvallende en attractieve stedenbouwkundige en landschapselementen gaan, zoals bijzonder vormgegeven gebouwen, een hoogbouwaccent of een uitzichtpunt.
Herkenbaarheid en continuïteit in vorm en uitvoering
Herkenbaarheid is een belangrijk aspect dat zorgt voor leesbaarheid. Een duidelijke hiërarchie in hoofdroutes en secundaire routes kan hierbij helpen. Daarnaast zorgt continuïteit in vormgeving en uitvoering, bijvoorbeeld door het gebruik van bepaalde kleuren of materialen, voor een goede leesbaarheid van routes. Dit is vooral van belang op specifieke routes, waar veel plaatselijk onbekende voetgangers gebruik van maken, bijvoorbeeld tussen binnenstad en station. Maar ook heel lokaal, bijvoorbeeld in situaties die niet in één oogopslag overzichtelijk zijn, kan dit van belang zijn. Een route die iemand ‘zonder erbij na te denken’ kan volgen, heeft een goede leesbaarheid.
Bewegwijzering op netwerkniveau
Voor voetgangers die zich in een onbekende omgeving bevinden, is naast een leesbare stedenbouwkundige omgeving, een goede bewegwijzering noodzakelijk. Daarom is het op netwerkniveau relevant dat steden, dorpen, wijken, voorzieningen en publieksfuncties zijn opgenomen in een systeem van (voetgangers)bewegwijzering.
Er zijn in de basis twee soorten verwijzingen voor voetgangersbewegwijzering, namelijk individuele verwijzingen en de objectenroute (). Deze zijn bedoeld voor mensen die een bepaalde plek willen bereiken of een wandelroute willen volgen. Daarnaast bestaat het zogenaamde knooppuntensysteem voor mensen die aan de hand van knooppunten hun eigen recreatieve wandeling kunnen vormgeven.
Individuele verwijzingen
Bij individuele verwijzingen zijn alle geselecteerde objecten vanaf alle startpunten tot aan de objectlocatie bewegwijzerd. Elk object heeft een apart verwijsbord dat desgewenst te combineren is met verwijsborden voor andere objecten.
Objectenroute
Bij een objectenroute is er vanaf een startpunt geen verwijzing naar elk individueel object, maar naar een verzameling objecten. Bijvoorbeeld een museumroute waarbij de route langs alle musea voert (analoog aan een parkeerroutesysteem). Verwijzing naar het individuele object vindt pas plaats vanaf de aftakking.
Naast individuele verwijzingen en objectenroute is er een aantal combinaties denkbaar die samen te vatten zijn onder het verdeelpuntenprincipe. Dit principe verwijst voetgangers naar verdeelpunten waar zij de aanwijzingen naar objecten of specifieke routes vinden.
Knooppuntensysteem
Voor fietsers is het systeem van knooppunten al veel langer bekend, maar er zijn ook steeds meer wandelknooppunten. Het systeem bestaat uit een genummerde kruising of splitsing in een regionaal wandelnetwerk. Een wandelpad of rustige weg vormt de verbinding tussen die punten. Bij elke wegverandering staat een bordje met de richting en het nummer van het volgende knooppunt. Af en toe staat er een informatiepaneel met een kaart waarop de hele omgeving met knooppunten staat. Mensen gebruiken deze kaarten om hun route te plannen of ze plannen hun route vooraf online met een speciale routeplanner. Het handige is dat een wandelaar alleen de bordjes met nummers in de gaten hoeft te houden en niet de hele routebeschrijvingen en straatnaambordjes ().
Voor de voetgangersbewegwijzering is uniformiteit in de uitvoering minder noodzakelijk. Hierdoor is het mogelijk om de bewegwijzering uit te voeren in de huiskleuren van de desbetreffende gemeente. Voor een goede herkenbaarheid is het beter om voetgangersbewegwijzering niet te combineren met bijvoorbeeld fietsbewegwijzering. In het buitengebied kan bewegwijzering anders zijn vormgegeven, maar deze dient wel aan te sluiten op het systeem dat wordt gehanteerd binnen de bebouwde kom. Om mensen te verleiden langere afstanden te lopen, kunnen ook verder-weggelegen bestemmingen staan aangegeven. De uitvoering van bewegwijzering hoort uiteraard aan de eisen voor goede leesbaarheid te voldoen, ook voor mensen met visuele beperkingen. Zie hiervoor paragraaf 7.4.2.
Consequente en aaneengesloten gids- en geleidelijnen
Mensen met een visuele beperking maken, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden, meer gebruik van tast, reuk en gehoor dan andere mensen. Behalve een taststok, hebben sommige mensen met een visuele beperking een geleidehond. Om zich op de tast en het eventuele restzicht te kunnen oriënteren maken zij gebruik van gidslijnen en geleidelijnen:
- Gidslijnen zijn natuurlijke en/of reeds aanwezige structuren die obstakelvrij zijn en kunnen dienen om plaats en richting te bepalen;
- Geleidelijnen zijn doelbewust fysiek aangebrachte lijnvormige structuren in bestratingen en vloeren, die voor mensen met een visuele beperking goed waarneembaar zijn met de voet, een taststok en/of op het gehoor.
Op netwerkniveau is het vooral van belang dat gids- en geleidelijnen op de juiste wijze en consequent worden toegepast (zie paragraaf 7.4.1) en dat deze in verschillende gebieden netjes op elkaar aansluiten. Bij een ontbrekende aansluiting kunnen mensen met een visuele beperking al de weg kwijtraken. Het is dus van belang altijd over projectgrenzen heen te kijken, ook als het naastgelegen gebied van een andere wegbeheerder is. Denk aan de aansluiting van openbaar gebied (gemeente) op een stationsgebied of een bushalte. Het komt nogal eens voor dat een halte voldoet aan alle eisen van toegankelijkheid, inclusief een nette geleidelijn, maar dat deze niet goed aansluit op de gids- en/of geleidelijnen van de toeleidende looproutes.