Aansprakelijkheid
Juridische aspecten van verkeersdrempels en -plateaus
CROW-richtlijn en twee artikelen uit het Burgerlijk Wetboek
In Nederland bestaan geen van overheidswege vastgestelde regels waaraan verkeersdrempels moeten voldoen. Het al dan niet in overeenstemming zijn met de CROW-richtlijn is richtinggevend voor een antwoord op de vraag of verkeersdrempels voldoen. Het is de bedoeling dat wegbeheerders deze richtlijnen zo veel mogelijk volgen om daarmee een uniforme uitvoering te bewerkstelligen.
De zorg voor de verkeersveiligheid van de openbare weg is een overheidstaak. Dit houdt in dat de wegbeheerder, binnen het kader van zijn bevoegdheden, altijd gerechtigd is om drempels aan te leggen en nooit strafrechtelijk kan worden vervolgd. Ook de Wegenwet en wegenverkeerswetgeving verzetten zich niet tegen de aanleg van verkeersdrempels. Een en ander laat de eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid van de wegbeheerder voor vermeende opgelopen schade onverlet. Verkeersdrempels die zijn aangelegd met inachtneming van de functie van de weg en de in deze publicatie vervatte aanbevelingen waarbij de nodige zorgvuldigheid is betracht ten aanzien van de preventie van trilling-overlast, vormvastheid, stroefheid en bodemvrijheid, zullen niet gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot civielrechtelijke aansprakelijkheid. Criterium is hier de staat van onderhoud van de verkeersdrempel.
Bij het onderzoek naar de aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder staan twee artikelen centraal, te weten artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:174 (BW) [w4].
Artikel 6:162 heeft betrekking op onrechtmatige daad. De aansprakelijkheid van trillingschade/-hinder moet worden beoordeeld binnen het kader van onrechtmatige daad.
Artikel 6:174 BW heeft betrekking op de aansprakelijkheid van opstallen, waaronder wegen en weguitrusting. Hier gaat het om de risicoaansprakelijkheid. De bezitter van een opstal, die niet voldoet aan de eisen die men daaraan ... mag stellen,... is aansprakelijk. Onder ‘weguitrusting’ wordt hier verstaan: voorwerpen op, naast of boven de verkeersbaan die dienen ter inrichting van de verkeersbaan voor verkeersgebruik. Daaronder vallen onder andere verkeersdrempels en -plateaus. De gestelde eisen zijn concreet: bruikbaarheid, kwaliteit, onderhoud, veiligheid en zichtbaarheid, allemaal zaken die in de Richtlijn voor de constructieve eisen in hoofdstuk 4 nader zijn beschreven en ook terugkomen in de ‘Checklist ‘klein onderhoud’ in hoofdstuk 4. Als de verkeersdrempel of het verkeersplateau namens de gemeente goed en met enige regelmaat is onderhouden, levert dit geen aansprakelijkheid op voor de gemeente in de zin van artikel 6:174 BW. Wettelijke (gedrags)regels en bepalingen zijn opgenomen in bijlage VII.
Wie eist, bewijst
Als een bewoner stelt dat er sprake is van trillingen, is het zaak dat deze bewoner kan stellen en bewijzen dat de vermeende schade afkomstig is van (zwaar) verkeer dat over de verkeersdrempel rijdt. De bewoner dient dit zogenaamde causaal verband aan te tonen. Hij of zij kan van de gemeente een schadevergoeding vorderen op grond van artikelen 6:162 BW (onrechtmatige daad) en/of artikel 6:174 (aansprakelijkheid voor opstallen, inclusief wegen). Als de gemeente kan aantonen dat zij a) zorgvuldig heeft gehandeld, b) de belangen zorgvuldig heeft afgewogen, en c) de noodzaak van de verkeersremmer heeft aangetoond, dan komt de eiser niet in aanmerking voor een schadevergoeding.
Praktische oplossing
Het komt voor dat ondanks afstemming met bewoners en inachtneming van de CROW-richtlijnen voor de aanleg van verkeersremmers, er zich toch situaties voordoen waar sprake is van trillingsoverlast. De gemeente Den Haag heeft in een dergelijk geval gezocht naar een praktische oplossing in plaats van een juridische oplossing (lees: schadevergoeding). De drempel/het plateau wordt dan aangepast, verlegd of verwijderd. Dergelijk handelen heeft op de lange termijn meer effect dan het uitbetalen van een schadevergoeding.