Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn toegankelijkheid
Deze tekst is gepubliceerd op 15-01-14

Routegeleiding

Routegeleiding bestaat uit de volgende onderdelen:
  • gidslijnen (al dan niet natuurlijk);
  • geleidelijnen;
  • attentievlakken;
  • waarschuwingsmarkering;
  • object- en informatiemarkering;
  • instapmarkering.
Voor elk van deze onderdelen zijn hierna uitgangspunten en richtlijnen opgenomen. Daarna zijn afzonderlijke richtlijnen opgenomen voor routegeleiding naar trappen en oversteekplaatsen.
Voor een goed begrip van de volgende informatie is het van groot belang de betekenissen van de begrippen gidslijn en geleidelijn te kennen.
  • Gidslijnen zijn natuurlijke en/of reeds aanwezige structuren die obstakelvrij zijn en kunnen dienen om plaats en richting te bepalen;
  • Geleidelijnen zijn doelbewust fysiek aangebrachte lijnvormige structuren in bestratingen en vloeren, die voor blinden en slechtzienden goed waarneembaar zijn met de voet, een taststok en/of op het gehoor.
Mensen met een visuele beperking maken, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden, meer gebruik van tast, reuk en gehoor dan mensen zonder een visuele beperking. Behalve een taststok hebben sommige visueel beperkten een geleidehond. Om zich op de tast en het eventuele restzicht te kunnen oriënteren, maken blinden en slechtzienden gebruik van gidslijnen, geleidelijnen en markeringen.
In de openbare ruimte maken blinden en slechtzienden zo veel mogelijk gebruik van natuurlijke gidslijnen. Bij haltes van het openbaar vervoer (bus) en op de perrons zijn altijd geleidelijnen naar de dichtstbijzijnde beschikbare gidslijnen aanwezig.
De informatie in deze subparagraaf is gebaseerd op ‘Routegeleiding’ (Oriëntatieversie, 2013) [4], een document dat werd opgesteld door PBTconsult in samenwerking met de Oogvereniging.
Gidslijnen
Gestreefd dient te worden naar een zodanige inrichting van de buitenruimte dat geleidelijnen en specifieke markeringen niet nodig zijn. In het ontwerp moet worden voorzien in ‘natuurlijke’ gidslijnen en het vrijhouden van de looproutes.
Gidslijnen zijn duidelijk waarneembare/voelbare lijnen die de reiziger veilig kan volgen zonder obstakels tegen te komen. Voorbeelden van gidslijnen zijn een muur, een groenstrook en in sommige gevallen ook een lijnafwatering. Gidslijnen zijn herkenbaar aan een contrast in textuur of door een verschil in hoogte. De ervaring leert dat een hoogteverschil van 25 mm voldoende is voor een gidslijn. Bij aanwezigheid van gidslijnen is het niet nodig om speciale voorzieningen (zoals geleidelijnen) te treffen.
Geleidelijnen
Blinden maken regelmatig zelfstandig gebruik van het openbaar vervoer en de openbare ruimte. Er zijn steeds meer voorzieningen, zoals geleidelijnen, waardoor dit veilig kan. Hoewel deze voorzieningen primair worden aangelegd voor blinden en slechtzienden, profiteren ook andere reizigers (bewust of onbewust) van de structuren en aanduidingen; bijvoorbeeld bij een oversteek. Voor de toepassing van geleidelijnen gelden de volgende uitgangspunten:
  • Geleidelijnen zijn altijd in twee richtingen te gebruiken;
  • Geleidelijnen bevinden zich alleen binnen veilige, voor voetgangers bestemde gebieden.
Routegeleiding wordt alleen toegepast als gidslijnen ontbreken, behalve bij bushaltes; dáár worden altijd geleidelijnen toegepast. Publieke (zoals een gemeentehuis, theater of bibliotheek) of speciale (bijvoorbeeld een zorginstelling) voorzieningen kunnen door routegeleiding veilig worden ontsloten vanaf de dichtstbijzijnde bushalte.
Geleidelijnen bieden tastbare, auditieve en visuele ondersteuning aan mensen met een beperking. Voor slechtzienden is de zichtbaarheid van tactiele markering van belang: voor blinden de ‘aftastbaarheid’ van de voelbare informatie. Links en rechts van geleidelijnen is een obstakelvrij loopvlak van ten minste 0,60 m gewenst. Bij goed gebruik en correcte toepassing van de markeringen staat de geleidelijn garant voor een veilige route.
Een geleidelijn bestaat uit een 300 of 600 mm brede strook die voelbaar is met de voet en met een taststok. De geleidelijn heeft een profiel in de looprichting. Op veilige en logische plekken waar de geleidelijn wordt verwacht, zoals op bushalteplaatsen en perrons, kan worden volstaan met strook van 300 mm breed. Op onveilige en minder voor de hand liggende plaatsen, zoals bij de overgang van een geleidelijn naar een gidslijn, wordt een 600 mm brede strook toegepast. De wegbeheerder kan aan het einde van de geleidelijn een waarschuwingsmarkering aanbrengen.
[ link ]

Figuur 11. Overgang van gidslijn naar geleidelijn (bron: [4])

Figuur 12 a t/m h. Voorbeelden van geleidelijnen in de openbare ruimte
Tabel 14. Richtlijnen voor gidslijnen en geleidelijnen
Richtlijnen (type gebied: verblijfsgebied)
Gidslijnen
  • Het verschil in profiel (bijv. in textuur) is voelbaar met voet en taststok (bestrating versus bijvoorbeeld lijngoot of grasperk)
  • Het hoogteverschil is ten minste 25 mm (bijvoorbeeld trottoirband)
Geleidelijnen
  • Een geleidelijn is standaard 300 mm breed. De strook bestaat uit een met de voet en een taststok voelbaar afwijkend profiel in de looprichting. Op onveilige en minder voor de hand liggende plekken wordt een 600 mm brede strook toegepast; op veilige en voorspelbare plekken kan worden volstaan met een 300 mm brede strook.
  • Bij geleidelijnen van 300 mm breed bevinden zich 4 of 5 ribbels of 7 golven in de breedterichting van de lijn
  • Bij geleidelijnen van 600 mm breed bevinden zich 8 of 10 ribbels of 14 golven, of 14 ribbels, in de breedterichting van de lijn
  • De breedte van de ribbels is afhankelijk van de breedte van de geleidelijn en het aantal ribbels en ligt doorgaans tussen 10 en 25 mm
  • De hoogte van ribbels is in de buitenruimte 5 mm; bij een harde, vlakke en een gladde ondergrond is een hoogte vanaf 2,5 mm mogelijk
  • De hart-op-hartafstand tussen golvenof ribbellijnen ligt bij geleidelijnen van 300 mm breed tussen 43 en 75 mm en bij geleidelijnen van 600 mm breed tussen 43 en 60 mm
  • Een geleidelijn bevat zo min mogelijk richtingveranderingen
  • Een geleidelijn is doorlopend, maar wordt regelmatig onderbroken zodat vuil en water afgevoerd kunnen worden (maximale lengte met ribbels is 600 mm)
  • De ribbels volgen de looprichting
  • Een geleidelijn wordt uitgevoerd in materiaal dat contrasteert met de omliggende bestrating
  • Links en rechts van een geleidelijn bevinden zich obstakelvrije stroken met een breedte van ten minste 0,60 m
  • De lengte van (een deel van) een geleidelijn is ten minste1,20 m
  • Bij een overgang van een gidslijn naar een geleidelijn gelden onderstaande,afwijkende richtlijnen:
      -Bij een parallelle aansluiting: op 600 mm afstand, met een overlap van 600 mm
      - Bij een haakse aansluiting: op 300 mm van afstand eindigen
      -bij ‘toegankelijke’ gidslijnen zoals goten en lijnafwateringsroosters (verminderd textuurverschil) op het eindpunt een waarschuwingsmarkering aanbrengen
Attentievlakken
Attentievlakken zijn onderbrekingen in geleidelijnen om de gebruikers opmerkzaam te maken op (mogelijke) veranderingen. Ze worden toegepast bij keuzepunten in geleidelijnen en bij richtingveranderingen groter dan 15 graden.
Daarnaast worden attentievlakken toegepast als voorwaarschuwing van een waarschuwingsmarkering, bij informatiepunten en bij hellingbanen van 1 : 20 of steiler. Een attentievlak is vlak van structuur en bestaat uit hetzelfde materiaal als de omgeving. Het attentievlak sluit aan op een geleidelijn. Een attentievlak is vierkant (600 × 600 mm) (figuur 13).
[ link ]

Figuur 13. Maatvoering attentievlak

Tabel 15. Maatvoering attentievlak
a
1
(lengte en breedte attentievlak) = 0,6 m
Tabel 16. Richtlijnen voor attentievlakken
  • Attentievlakken worden toegepast bij richtingveranderingen van 15 graden en meer en bij kruispunten
  • Een attentievlak meet 600 × 600 mm en bevat geen markering
  • De kleur en het materiaal van een attentievlak zijn gelijk aan die van de aangrenzende bestrating
Waarschuwingsmarkering
Een waarschuwingsmarkering wijkt wat betreft klank, structuur en kleur af van de geleidelijn en is daarom geschikt om onoverzichtelijke en gevaarlijke situaties te markeren. Een waarschuwingsmarkering wordt uitgevoerd met een noppenprofiel en wordt uitsluitend aangebracht op plaatsen waar doorlopen niet mogelijk is of gevaar oplevert, zoals bovenaan trappen, bij oversteekplaatsen en bij beëindiging van een geleidelijn zonder dat aansluitend een gidslijn kan worden gevolgd (figuur 14).
Tabel 17. Maatvoering waarschuwingsmarkering
a
1
(breedte attentievlak) = 0,3 m
a
2
(breedte waarschuwingsmarkering) = 0,6 m
a
3
(lengte waarschuwingsmarkering) ≥ 0,6 m
[ link ]

Figuur 14. Maatvoering waarschuwingsmarkering

Het noppenprofiel kan in zowel diagonaal als orthogonaal (evenwijdig) patroon worden aangebracht. Voor een nadere detaillering van de mogelijke noppendoorsneden van de waarschuwingsmarkering wordt verwezen naar [9] (figuur 15).
[ link ]

Figuur 15. Karakteristieken van waarschuwingsmarkering (in mm)

Tabel 18. Richtlijnen voor waarschuwingsmarkering
  • Waarschuwingsmarkering kenmerkt zich door een met de voet en een taststok voelbaar profiel
  • De afmetingen van waarschuwingsmarkering zijn 600 ×600 mm
  • De hoogte van de noppen is 5,0 mm
  • De hart-op-hartafstand tussen de noppen is 60 mm (orthogonaal) en 80 mm (diagonaal)
  • De afstand van het hart van de nop tot het eind van de tegel is 30 mm
  • De diameter van een nop is 25 mm
  • De afstand tot obstakels bedraagt ten minste 300 mm en bij spoorovergangen ten minste 600 mm
  • De kleur van de markering is blijvend contrasterend met die van de omgeving en de geleidelijn
  • Voor extra attentiewaarde kan een waarschuwingsmarkering worden toegepast die ook wat betreft klank afwijkt
Object- en informatiemarkering
Object- en informatiemarkering onderscheidt zich tactiel, visueel en eventueel akoestisch van het omgevingsmateriaal. Een objectmarkering ligt in de meeste gevallen langs de geleidelijn en maakt geen deel uit van de doorgaande looproute. In de geleidelijn wordt ter hoogte van de objectmarkering een attentievlak aangebracht. Als het informatiepunt zich verder dan 1,20 m van de geleidelijn bevindt, wordt een geleidelijn aangebracht tussen de objectmarkering en het informatiepunt (figuur 16).
[ link ]

Figuur 16. Maatvoering objectmarkering (bron: [4])

Tabel 19. Maatvoering informatiepunten (objectmarkering)
a
1
= 0,60 m
a
2
= 0,60 m
a
3
= 0,60 m
a
4
≥ 1,20 m
Objectmarkering wordt aangebracht wanneer zich langs de geleidelijn een object bevindt met voor de volger relevante informatie en/of een relevante functie. Denk bijvoorbeeld aan praatpalen, check-in/check-uitpalen, balies, (kaart)automaten of aanvraagknoppen. Desgewenst kan voor entrees van publieke gebouwen een informatiemarkering worden aangebracht.
Tabel 20. Richtlijnen voor objectmarkering
  • Het gemarkeerde vlak meet 600 × 600 mm
  • De afstand tussen informatiepunten objectmarkering bedraagt ten minste1,20 m
  • Object- en informatiemarkering onderscheidt zich tactiel, visueel en eventueel akoestisch van het omgevingsmateriaal
Instapmarkering
Instapmarkering wordt aangebracht bij gefixeerde opstapplaatsen, zoals bij een bushalte, taxistandplaats of Kiss & Ride. Instapmarkering is een specifieke vorm van de objectmarkering, die alleen afwijkt wat betreft afmetingen; deze bedragen 900 × 600 mm. De lengterichting van de markering loopt evenwijdig aan de bushalte (figuur 17).
De instapmarkering is een onderdeel van de belijning op de bushalte en wordt toegepast bij de instapplaats ter hoogte van de voordeur van het voertuig. Alle typen reizigers – dus ook mensen zonder visuele beperking – gebruiken deze markering om zich op te stellen voor de voorste deur van de bus. De instapmarkering is tactiel, visueel en eventueel akoestisch afwijkend van de directe omgeving en de geleidelijn.
Een toegankelijke halte beschikt per definitie over geleidelijnen. Deze lopen tussen de halte en de dichtstbijzijnde gidslijnen in de omgeving. Hierbij zijn twee varianten te onderscheiden: de geleidelijn die parallel aan de perronrand loopt en de geleidelijn die haaks op de instapmarkering staat. Een geleidelijn kan ook na de instapmarkering doorlopen, mits aan het einde een waarschuwingsmarkering (600 × 600 mm) is aangebracht (niet aangegeven in figuur 17). De afstand tussen instapmarkering en trottoirband is 300 mm.
[ link ]

Figuur 17. Schets van geleidelijn en instapmarkering bij een bushalte, met geleidelijn parallel aan de perronrand (links) en haaks op de instapmarkering (rechts)

Tabel 21. Maatvoering instapmarkering
a
1
= lengte instapmarkering is 0,9 m
a
2
= afstand geleidelijn tot aan perronrand is 0,6 m
a
3
= totale perronbreedte is ≥ 1,8 m
a
4
= breedte instapmarkering is 0,6 m
groen
= geleidelijn
geel = instapmarkering
zwart/witte markering = blokmarkering perronrand
Tabel 22. Richtlijnen voor instapmarkering
  • De afmetingen van instapmarkering zijn 900 × 600 mm
  • Het vlak sluit direct aan op de geleidelijn
  • Instapmarkering onderscheidt zicht actiel, visueel en eventueel akoestisch van het omgevingsmateriaal en is voorzien van een anti-slipprofiel
Haaglanden streeft naar logische looproutes
In Haaglanden worden geleidelijnen zo haaks mogelijk op de instapdeur geprojecteerd en stappen visueel beperkten via de voorste deur uit. Hierdoor krijgen zij een logische looproute aangeboden. Er is geen reiziger die in de lengte over het perron loopt naar de instapmarkering. De oversteek van het fietspad naar de bushalte wordt begeleid met 5 cm hoge bandjes. De haakse oversteek voor rolstoelers wordt in Haaglanden bij de tweede deur gerealiseerd.

Trappen
Aan de bovenzijde van een trap dient altijd een waarschuwingsmarkering te worden aangebracht, voorafgaand door een attentievlak. Een geleidelijn sluit bovenaan de trap altijd aan de rechterzijde van de trap aan. Onderaan de trap wordt nooit een waarschuwingsmarkering toegepast. Waarschuwingsmarkering, voorafgegaan door een attentievlak, wordt toegepast op de tussenbordessen wanneer er geen doorlopende leuning is.
Op de eerste en de laatste trede dient over de gehele lengte contrastmarkering te worden aangebracht. Op de tussenliggende treden wordt alleen aan beide zijden van de trap contrastmarkering aangebracht (figuur 18).
Tabel 23. Maatvoering routegeleiding trappen
a
1
= vrije ruimte van 0,6 m naast geleidelijn en
afstand tot leuning
a
2
= attentievlak van 0,3 m
a
3
= waarschuwingsmarkering van 0,6 m
groen
= geleidelijn
[ link ]

Figuur 18. Maatvoering routegeleiding trappen

Tabel 24. Richtlijnen voor trappen
  • Een geleidelijn bevindt zich boven aan de trap altijd aan de rechterzijde
  • Een geleidelijn bevindt zich onder aan de trap altijd aan de linkerzijde
  • Als een trap onderdeel is van een geleidelijn route, bedraagt de afstand van de geleidelijn tot de leuning minimaal 300 en maximaal 600 mm
  • Tussen de geleidelijn en de voorkant van de onderste trede bevindt zich een attentievlak
  • Aan de bovenzijde van de trap is een waarschuwingsmarkering aangebracht, die wordt voorafgegaan door een attentievlak
  • De minimale breedte van de waarschuwingsmarkering is afhankelijk van de breedte van de geleidelijn:
      - bij 300 mm brede geleidelijnen is de waarschuwingsmarkering 1500 mm breed
      - bij 600 mm brede geleidelijnen is de waarschuwingsmarkering 1800 mm breed
  • Bij brede trappen waarbij de leuningen niet aan de zijkanten maar elders (bijvoorbeeld in het midden van de trap) zijn aangebracht, mag de geleidelijn naar de leuning worden geleid
  • Als de leuning aan de kant van de geleidelijn over bordessen doorloopt, hoeft er op het bordes geen geleidelijn te worden aangebracht; loopt de leuning aan de zijde van de geleidelijn echter niet door, dan kan er op het bordes een geleidelijn worden aangebracht, inclusief de bijbehorende waarschuwingsmarkering
Oversteekplaatsen
Oversteekplaatsen met aansluitend een geleidelijn of gidslijn worden altijd uitgevoerd met een waarschuwingsmarkering.
Oversteekplaatsen die in het verlengde van gidslijnen liggen, dienen te worden voorzien van een verlaagde trottoirrand dan wel een verhoogd wegdek. Ook dient er een waarschuwingsmarkering te worden aangebracht. De geleidelijn wordt zodanig gepositioneerd dat vanaf de waarschuwingsmarkering loodrecht kan worden overgestoken naar de waarschuwingsmarkering aan de overkant (figuur 19a).
[ link ]

Fguur 19a en -b. Toepassing van waarschuwingsmarkering bij oversteekplaatsen (bron: [4])

Tabel 25. Maatvoering geleidelijn bij oversteekplaats
a
1
= 0,60 m
a
2
= 0,30 m of 0,60 m
a
3
(breedte attentievlak) = 0,30 m
a
4
(breedte waarschuwingsmarkering) = 0,60 m
a
5
(lengte waarschuwingsmarkering) ≥ 0,60 m
[ link ]

Figuur 20. Maatvoering van de routegeleiding ter plaatse van een oversteekplaats

Soms ziet een wegbeheerder zich genoodzaakt af te wijken van de meest wenselijke (standaard) uitvoering, bijvoorbeeld bij wegwerkzaamheden of bij bouwactiviteiten. Er kunnen dan schuine oversteekplaatsen/zebra’s worden aangelegd. Deze zijn complex voor mensen met een visuele beperking. Daarom zijn zij alleen toegestaan als de oversteekrichting wordt ondersteund door akoestische signalering (zoals bij een rateltikker). De richting van de geleidelijn vóór de waarschuwingsmarkering dient de oversteekrichting aan te geven. De reden hiervoor is dat het profiel van de waarschuwingsmarkering lastiger is te herleiden tot een bepaalde richting dan het lijnpatroon van de geleidetegels (figuur 19b).
Tabel 26. Richtlijnen voor oversteekplaatsen
  • Oversteekplaatsen met geleidelijn of gidslijn worden altijd uitgevoerd met waarschuwingsmarkering
  • Op de oversteek zelf (het wegdek) wordt géén geleidelijn aangebracht (anders waant een blinde zich veilig)
  • De richting van de geleidelijn vóór de waarschuwingsmarkering geeft de oversteekrichting aan
  • De lengte van de waarschuwingsmarkering is als volgt, afhankelijk van de oversteeklengte:
      -1 rijstrook (of vrijliggend fietspad): 1,80 m
      -2 rijstroken: 2,40 m
      - 3 rijstroken: 3,00 m
      -4 rijstroken: 3,60 m
  • Waar de beschikbare ruimte dat toelaat, wordt een attentie vlak aangebracht tussen geleidelijn en waarschuwingsmarkering
  • Oversteken worden bij voorkeur uitgevoerd met verkeerslichten met aanvraagknop en rateltikker met trilfunctie
  • Bij oversteekplaatsen met verkeersregelinstallatie bevindt de aanvraagknop voor groen licht zich altijd direct naast de geleidelijn
  • Als bij eenoversteek diverse rijstroken worden gepasseerd, wordt op elke rijstrook (van langzaam en snelverkeer) waarschuwingsmarkering aangebracht
  • Waar de lengte van de geleidelijn vóór de waarschuwingsmarkering groter is dan1,20 m, worden attentievlakken van 300 mm aangebracht
  • Schuine oversteekplaatsen/zebra’s zijn alleen toegestaan als de oversteekrichting wordt ondersteund door een akoestische signalering
[ link ]

Geleidelijntegels met 7 golven en gele rubber waarschuwingstegels bij een oversteekplaats