1.2.4 Uitvoering en plaatsing van bochtschilden
Bij de plaatsing van bochtschilden en roodwitte hekjes wordt een aantal wegtypen onderscheiden namelijk:
- nationale en regionale stroomwegen;
- gebiedsontsluitingswegen (ideale inrichting) (buiten de bebouwde kom);
- gebiedsontsluitingswegen (minimale inrichting) (buiten de bebouwde kom);
- erftoegangswegen (buiten de bebouwde kom);
- gebiedsontsluitingswegen (binnen de bebouwde kom);
- erftoegangswegen (binnen de bebouwde kom).
Tabel 1.3. Plaatsing bochtschilden en rood-witte hekjes
Toepassing | Bochtschild | Rood-wit hek |
hoofdrijbaan van stroomwegen of qua karakter daarmee gelijk te stellen rijbanen | + met dubbele pijlfiguratie, afmeting 1,00 × 2,00 m | - |
stroomwegen, toe- en afritten en verbindingswegen | + met enkele pijlfiguratie, afmeting 1,00 × 1,00 m | - |
gebiedsontsluitingswegen ideale inrichting (bubeko) | + met enkele pijlfiguratie, afmeting 0,80 × 0,80 m | - |
gebiedsontsluitingswegen minimale inrichting (bubeko) | + met enkele pijlfiguratie, afmeting 0,80 × 0,80 m | + |
erftoegangswegen (bubeko) | - | + |
gebiedsontsluitingswegen (bibeko) | + met enkele pijlfiguratie, afmeting 0,60 × 0,60 m (bij 50 km/h) of in speciale gevallen indien daaraan behoefte bestaat in verband met het karakter van de weg of met het oog op een toegelaten hogere maximumsnelheid, afmeting | + |
erftoegangswegen (bibeko) | - | + (bij uitzondering) |
Het fluorescerende groengele achtergrondschild wordt in bijzondere situaties toegepast, zie figuur 1.16.
[ link ]
Figuur 1.9. Bochtschilden en rood-witte hekjes
Er zijn situaties waarbij de horizontale boog samenvalt met een aanzienlijke verandering in het verticale vlak (boog en helling). Hier kan door een zorgvuldige plaatsing van de bochtschilden langs het eerste gedeelte van de (horizontale) boog, ook de verandering in het verticale alignement worden aangegeven. Dit betreft zowel de onderlinge hoogte als de tussenruimten. Men kan dit ook toepassen op nationale stroomwegen waarbij dan bochtschilden met dubbele pijlconfiguratie bij bogen in hoofdrijbanen geplaatst worden.
De beschreven maatregelen zijn ook van toepassing in knooppunten van nationale stroomwegen. Speciale aandacht moet uitgaan naar de afritten: de voorafgaande uitvoeging moet de discontinuïteit (de afrit) benadrukken. De eerste boog na de uitvoeging hoeft daarom niet te worden voorzien van extra maatregelen. Wanneer de eerste boog door de weggebruiker toch als krap of misleidend wordt ervaren, kunnen maatregelen worden toegepast. Toepassing van bochtschilden is een mogelijkheid, hoewel deze ook zichtbaar zijn voor weggebruikers die de hoofdrijbaan blijven volgen. In de meeste gevallen geeft het UIT-bord (BB01 of BB02) achter het puntstuk tussen de doorgaande hoofdrijbaan en de boog in de afrit of het groen-witte Chevronbord (BB03, het zogenoemde splitsingsbord) in splitsingen in de hoofdrijbaan, voldoende visuele afscheiding. In deze situaties wordt geen adviessnelheid toegepast; het bord zou dan langs de hoofdrijbaan staan, wat verwarring kan opleveren.
Naarmate een afrit of verbindingsweg na het puntstuk een grotere lengte heeft (600 meter of meer) en daardoor weer het karakter van een zelfstandige rijbaan krijgt, gaat ook de adviessnelheid weer meer tot de mogelijke maatregelen behoren.
Bij toepassing van de vermelde maatregelen op wegen anders dan nationale stroomwegen, is het steeds van belang na te gaan of voor de bepaling van de categorie-indeling van de bocht de snelheid voor de boog wel wordt betrokken op het juiste voorafgaande weggedeelte (zie ook paragraaf 1.3). In het bijzonder kunnen voorafgaande discontinuïteiten een belangrijke invloed hebben op het algemene snelheidsgedrag.
De plaatsing van de bochtschilden of van de rood-witte hekjes in een boog verdient de nodige aandacht. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd (zie figuur 1.10):
[ link ]
Figuur 1.10. De plaatsing van bochtschilden in de berm
- Er worden ten minste drie bochtschilden of hekjes geplaatst. De noodzaak om er meer te plaatsen is afhankelijk van de zichtbaarheid van het verdere verloop van de boog, waarbij bedacht dient te worden dat het vaak voldoende is alleen het eerste gedeelte van de boog te voorzien van bochtschilden of hekjes. De plaats van de bochtschilden kan met behulp van perspectieftekeningen nader worden bekeken. Onder meer bij (krappe) lusvormige verbindingsbogen in nationale stroomwegen kan het noodzakelijk zijn om naast de drie bochtschilden na het puntstuk, in de gehele boog bochtschilden te plaatsen. De noodzaak van het plaatsen van meer bochtschilden in de boog is sterk afhankelijk van de situatie (onder meer als de ontwerpsnelheid van de boog veel kleiner is dan die van het wegvak ervoor, er onvoldoende zicht is in de boog, extra geleiding wenselijk is, de aanwezigheid van een zogenaamde ‘nabocht’, enzovoort). De afstand tussen de bochtschilden is 30 meter, zie figuur 1.11. Deze maatvoering is gebaseerd op twee rijseconden bij een rijsnelheid in de verbindingsboog van 50 km/h. [ link ]
Figuur 1.11. Voorbeeld van plaatsing van bochtschilden in lus van knooppunt
- De hoogte van de onderkant van het bochtschild boven het wegdek bedraagt ten minste 1,00 meter.
- De eerste drie bochtschilden worden zodanig geplaatst dat de projectie van de rechterzijkant van de schilden samenvalt met de verlengde rechtstanden van as- en kantstrepen en/of kanten van de verharding.
- De eerste drie rood-witte hekjes worden zodanig geplaatst dat ongeveer het midden van de hekjes samenvalt met de verlengde rechtstanden van as- en kantstrepen/kanten van de verharding.
- De afstand van de zijkant van het bochtschild of het hekje tot de zijkant van de verharding bedraagt 1,50 meter.