2.2.1 Driehoeksmarkeringen
Markering in de vorm van een rij driehoeken (haaientanden) wordt toegepast op kruispunten waar een voorrangsmaatregel geldt (voorrangsweg of voorrangskruispunt). De haaientanden vormen een ondersteuning van bord B6 (RVV 1990). Volgens de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens moet de toepassing van haaientanden met een zelfstandige betekenis, als bedoeld in artikel 80 van het RVV 1990 (dus zonder bord B6 en soms zonder bord B3, B4, B5 op een kruisende weg) beperkt blijven tot:
- Fietspaden en parallelle erftoegangswegen wanneer de aanwezigheid van een van deze borden verwarring zou kunnen geven voor andere bestuurders.
- De ten opzichte van de doorgaande weg ondergeschikte zijtak van een T-kruispunt, maar alleen wanneer het informele voorrangsgedrag overeenkomt met de voorrangsregeling.
De driehoeken hebben de volgende afmetingen: de basis van de driehoeken is 0,50 meter, de hoogte binnen de bebouwde kom is 0,50 meter en buiten de bebouwde kom 0,70 meter (zie figuur 2.2a).
Bij elementenverharding is toepassing van een solitaire driehoek met passtuk (0,25 tot 0,50 meter) toegestaan als de haaientanden niet in combinatie met blokken worden aangebracht.
Bij elementenverharding is toepassing van een solitaire driehoek met passtuk (0,25 tot 0,50 meter) toegestaan als de haaientanden niet in combinatie met blokken worden aangebracht.
Haaientanden worden aangebracht op de plaats waar bestuurders bij het verlenen van voorrang een veilige wachtplek hebben. Haaientanden op de zijweg ondersteunen ook voor verkeer op de voorrangsgerechtigde richting de voorrangsregeling. Daarom worden op wegen met gemotoriseerd verkeer de haaientanden in lijn met de kantstreep van de over te steken rijbaan geplaatst, zodat voor de haaientanden geleiding bieden aan verkeer op de hoofdrijbaan en voor verkeer op de zijweg duidelijk is dat er een oversteek aanwezig is en voorrang verleend moet worden (zie figuur 2.2a). Eventuele kantmarkering wordt dus onderbroken.Wanneer sprake is van een schuine, niet haakse aansluiting kan het perspectief op de haaientanden dusdanig veranderen dat de standaard driehoekige vorm onvoldoende herkenbare haaientanden oplevert. In dat geval zijn twee opties mogelijk (zie ook figuur 2.2a):
- Normale vorm haaientanden in rechte lijn, haaks op de rijstrook. In dat geval kan ter geleiding van de hoofdrijbaan een 1-1 (0,10/0,15) streep worden toegepast. Voor verkeer op de hoofdrijbaan is minder goed zichtbaar dat verkeer uit de zijweg voorrang dient te verlenen.
- Scheef getrokken haaientanden waardoor voor kruisend verkeer een driehoek herkenbaar is. Voor voorrangsgerechtigd verkeer blijft de markering geleiden en informeren.
(Brom)Fietspaden
Op fiets- en bromfietspaden kunnen haaientanden met dezelfde afmeting als voor autoverkeer worden toegepast. Voor toepassingen op fiets- en bromfietspaden zijn ook driehoeken met een basis én een hoogte van 0,30 meter toegestaan. Dit geldt ook voor kruispunten waar de bromfietser wisselt van rijden op de rijbaan van/naar rijden op het fiets-/bromfietspad (zie figuur 2.2b).
De ruimte tussen de driehoeken is in beginsel ongeveer gelijk aan de basis. Bij fiets- en bromfietsoversteken in de voorrang wordt de driehoekmarkering in het verlengde van de blokmarkering gelegd en hebben dan als basis 0,50m zodat deze aansluiten bij blokmarkering van 0,50x0,50m.
Haaientanden voor (brom)fietsers worden in geval van kantmarkering langs de kruisende hoofdrijbaan juist teruggelegd tussen de fysieke randen van het (brom)fietspad zelf zodat (brom)fietsers die bij de haaientanden stoppen op een veilige plek staan te wachten (figuur 2.2b). Vanuit die optiek wordt de toepassing van overrijdbare delen nabij (brom)fietsoversteken dan ook in beginsel ontraden. Indien toch noodzakelijk dan dienen haaientanden vóór de overrijdbare delen te worden aangebracht.Voor fietspaden en fiets-/bromfietspaden die onverhoopt binnen het tangentpunt van de boog aansluiten, wordt aanbevolen de haaientanden langs de hoofdrijbaan af te kappen en de haaientanden op het (brom)fietspad in een rechte lijn terug te leggen tot tussen de fysieke randen van het fietspad. In geval het fietspad zelfs zo ver van de hoofdrijbaan aansluit dat een te groot 'gat' tussen de haaientanden ontstaat, wordt aanbevolen de haaientanden langs de hoofdrijbaan door te zetten ter hoogte van het fietspad en geen haaientanden op het fietspad te plaatsen. De voorrangsregeling geldt immers voor kruisend verkeer, en niet voor afslaand verkeer op dezelfde weg (zie figuur 2.2b).
Voorrangskruispunten
Bij een kruispunt met middenberm worden ter hoogte van de middenberm voor gemotoriseerd verkeerhaaientanden toegepast als de breedte van de middenberm groter is dan 5,0 meter. Bij een smallere middenberm wordt een 1-1-lijn toegepast (zie figuur 2.2c). Bij kruispunten met verkeerslichten worden onafhankelijk van de breedte van de middenberm in beginsel geen haaientanden toegepast. Verkeersstromen rijden in verschillende richtingen dwars over het kruispunt heen waarbij verwarring kan ontstaan over de juiste koers door eventueel geplaatste haaientanden. Zie ook paragraaf 7.3.2.
[ link ]
Figuur 2.2c. Driehoeksmarkeringen