2.2.2 Stopstrepen
Ter plaatse van een kruispunt waar volgens het RVV een bord ‘STOP’ is geplaatst, moet er een stopstreep zijn. Deze stopstreep moet zodanig op de weg worden aangebracht dat de bestuurder van een voor de streep tot stilstand gebracht voertuig voldoende uitzicht heeft op het verkeer waaraan voorrang moet worden verleend.
Conform BABW, hoofdstuk IV, paragraaf 1 is de minimale breedte van de stopstreep, zoals bedoeld in artikel 79 van het RVV 1990, 0,20 meter.
Voor het fietsverkeer is de breedte van de enkele stopstreep 0,20 meter, zie figuur 2.3. Bij tegelverharding is een stopstreep van 0,30 meter toegestaan.
[ link ]
Figuur 2.3. Enkele stopstreep
Stopstrepen bij verkeerslichten en slagbomen
Stopstrepen bij verkeersregelinstallaties bestaan uit één of twee strepen naast elkaar. Afhankelijk van de geldende maximumsnelheid is dit een enkele streep (30 of 50 km/h) of een dubbele streep (bij 60 km/h of hoger). Zie figuren 2.3 en 2.4.
De voorschriften voor spoorwegovergangen biedt de mogelijkheid voor enkele en dubbele stopstrepen. Verkeerslichten bij beweegbare bruggen en dergelijke bestaan bij voorkeur uit één streep, tenzij onderdeel van een kruispunt met andere wegen of paden.
Stopstrepen worden zodanig op de weg aangebracht dat de bestuurder van een voor de streep tot stilstand gebracht voertuig voldoende uitzicht heeft op de verkeers-, brug- of overweglichten en dergelijke (zie ook de ‘ [ link ] ’). [ link ]
Figuur 2.4. Dubbele stopstreep
Zie paragraaf 7.3.2.1.3 over de positie van de stopstrepen ten opzichte van de verkeerslantaarns.