2.4.2 Puntstukken en witte vlakken
Een puntstuk is een: "meerhoekig vlak op het wegdek, opgenomen bij splitsingen of samenvoegingen van wegen, rijstroken of rijbanen" (RVV1990). Puntstukken hebben een geleidende en gebiedende functie.
In de praktijk worden puntstukken toegepast (en ontstaan ze) in diverse situaties zoals rijbaansplitsingen en samenvoegingen op nationale en regionale stroomwegen, op en rondom kruispunten en kruisingen op gebiedsontsluitingswegen en bij diverse soorten verkeersgeleiders. Voorbeelden van verkeersgeleiders zijn middengeleiders en verkeersdruppels.
Artikel 77 van het RVV zegt het volgende over (verdrijvingsvlakken en) puntstukken: bestuurders mogen (verdrijvingsvlakken en) puntstukken niet gebruiken.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders een spitsstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders rechtmatig een busbaan of busstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders een spitsstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders rechtmatig een busbaan of busstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
Vanwege de geleidende functie worden puntstukken op wegen met hoge ontwerpsnelheden altijd gevuld. Op wegen met lagere snelheden en op erftoegangswegen ontstaat een afweging tussen de geleidende werking enerzijds en de uitstraling van de weg en duurzaam materiaalgebruik anderzijds. Uiteraard zijn locatiespecifieke afwegingen leidend, maar in algemene zin wordt het volgende aanbevolen ten aanzien van het wel of niet vullen van puntstukken:
- Nationale en regionale stroomweg: vullen
- Gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom: vullen
- Gebiedsontsluitingweg binnen de bebouwde kom: afweging vullen of contour
- Erftoegangsweg buiten de bebouwde kom: alleen contour aanbrengen, behoudensverkeersdruppels op een kruispunt van een erftoegangsweg naar een gebiedsontsluitingsweg
- Erftoegangsweg binnen de bebouwde kom: alleen contour.
- Een obstakel op de rijbaan of een wegversmalling waarop een BB21 (zwart-wit geblokte paal) is geplaatst, wordt altijd gevuld in verband met de zichtbaarheid van het obstakel.
Maatvoering puntstukken
Puntstukken bij rijbaanverdubbelingen bestaan uit witte driehoeken waarvan de zijkanten een hoek van maximaal 1:50 en minimaal 1:30 met de as van de weg vormen, zie figuur 2.22.
De zijkanten van het puntstuk bij een verkeersdruppel vormen een hoek van 1 : 10 met de wegas, bij verkeersgeleiders en geleiders in oversteekplaatsen is deze hoek 1 : 15 of flauwer.
De zijkanten van het puntstuk bij een verkeersdruppel vormen een hoek van 1 : 10 met de wegas, bij verkeersgeleiders en geleiders in oversteekplaatsen is deze hoek 1 : 15 of flauwer.
Bij wegen buiten de bebouwde kom wordt het driehoekige vlak gecreëerd binnen de kantstrepen die ook langs de verkeersgeleider of middenberm worden doorgezet (zie figuur 2.22). Ter inleiding van de geleider kan op gebiedsontsluitingswegen waar inhalen toegestaan is, een combistreep worden toegepast om inhalen voortijdig te beëindigen (zie figuur 2.22). Bij wegen binnen de bebouwde kom zonder kantmarkering wordt het driehoekige vlak, indien toegepast, niet omrand. Binnen de bebouwde kom is het al dan niet vullen van puntstukken een afweging tussen benodigde zichtbaarheid, uitstraling van de weg en duurzaam omgaan met materialen (zie figuur 2.23).
[ link ]
Figuur 2.22. Puntstuk bij rijbaanverdubbeling
Maatvoering puntstukken bij verkeersgeleiders of middengeleiders.
De verkeersgeleider of middengeleider wordt ingeleid door een puntstuk dat met de geleider een driehoek vormt waarvan de zijden in principe onder een helling van 1 : 5 tot 1 : 15 met de wegas lopen, zie figuur 2.23. De afweging voor een te kiezen schuinte hangt samen met de maximumsnelheid (flauwere hoek bij hogere snelheid) en beschikbare ruimte.
[ link ]
Figuur 2.23. Puntstukken bij verkeersgeleiders, binnen de bebouwde kom
Puntstukken op stroomwegen
Puntstukken in stroomwegen komen voor bij convergentie- en divergentiepunten, dat wil zeggen bij toe- en afritten of in- en uitrijstroken, weefvakken, rijbaansplitsingen en dergelijke.
De puntstukken bestaan uit witte driehoeken, waarbij de kantstrepen langs het puntstuk doorlopen. De puntstukken op stroomwegen moeten altijd uitgevoerd worden als een gevuld wit vlak, behalve bij aansluitingen op spitsstroken; dan wordt alleen de kantstreep van het puntstuk weergegeven.
De lengte van de puntstukken is onder meer afhankelijk van de ontwerpsnelheid en de hoek tussen de lange zijden, zie figuur 2.25. Het is de resultante van de hoek van het puntstuk en de vaste breedte van het breedste deel hiervan. De voorkeur gaat uit naar een vaste breedte van het puntstuk van 2,70 meter, zoals ook in de ROA is opgenomen. Bij kleine hoeken tussen de doorgaande hoofdrijbaan en de uit- en invoegstroken en dergelijke ontstaan zeer langgerekte witte vlakken.
Bij divergentiepunten gaat van de witte driehoek ook een oriënterende (geleidende) werking voor de bestuurder uit. Om die reden moet een eventuele lengtebeperking van de puntstukken zorgvuldig worden bezien.
Bij convergentiepunten is de lengte van de witte driehoek maximaal 100 meter.
De puntstukken bestaan uit witte driehoeken, waarbij de kantstrepen langs het puntstuk doorlopen. De puntstukken op stroomwegen moeten altijd uitgevoerd worden als een gevuld wit vlak, behalve bij aansluitingen op spitsstroken; dan wordt alleen de kantstreep van het puntstuk weergegeven.
De lengte van de puntstukken is onder meer afhankelijk van de ontwerpsnelheid en de hoek tussen de lange zijden, zie figuur 2.25. Het is de resultante van de hoek van het puntstuk en de vaste breedte van het breedste deel hiervan. De voorkeur gaat uit naar een vaste breedte van het puntstuk van 2,70 meter, zoals ook in de ROA is opgenomen. Bij kleine hoeken tussen de doorgaande hoofdrijbaan en de uit- en invoegstroken en dergelijke ontstaan zeer langgerekte witte vlakken.
Bij divergentiepunten gaat van de witte driehoek ook een oriënterende (geleidende) werking voor de bestuurder uit. Om die reden moet een eventuele lengtebeperking van de puntstukken zorgvuldig worden bezien.
Bij convergentiepunten is de lengte van de witte driehoek maximaal 100 meter.
[ link ]
Figuur 2.24. Puntstukken bij in- en uitvoegingen op nationale stroomwegen
In deze richtlijnen wordt volstaan met het geven van de detailmaatvoering van de puntstukken, zoals de ruimte tussen kantstrepen en witte driehoeken en de breedte van de strepen, zie figuur 2.25 en figuur 2.26.De puntstukken bij splitsingen, in- en uitrijstroken en weefvakken sluiten in het algemeen aan op een blokmarkering met afmetingen van 0,45 meter.
[ link ]
Figuur 2.25. Gedetailleerde maatvoering puntstuk bij in- en uitvoegingen op stroomwegen
[ link ]
Figuur 2.26. Details puntstukken bij in- en uitvoegingen