Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2024
Deze tekst is gepubliceerd op 14-10-11

2.4.3 Symbolen en verkeerstekens

Voorwaarschuwingsdriehoek
De functie van symbolen en verkeerstekens is informatief, maar ondanks dat zeer belangrijk.
Op een kruispunt met een voorrangsmaatregel uitgevoerd met verkeersbord B6 mág binnen de bebouwde kom, en móét buiten de bebouwde kom, ter ondersteuning van dit bord een voorwaarschuwingsdriehoek op het wegdek worden aangebracht.
Binnen de bebouwde kom wordt de driehoek aangebracht op verkeersaders waarbij de voorrang ophoudt.
Slechts als binnen de bebouwde kom de weg smaller is dan 4,00 meter en toch in twee richtingen wordt bereden, kan de voorwaarschuwingsdriehoek worden weggelaten. Ook uitritten vanuit een particulier terrein die door de weggebruiker niet als zodanig worden ervaren, worden van een driehoek voorzien als ondersteuning van de voorrangsregeling met borden.
Hoewel op erftoegangswegen in principe geen voorrang wordt ingesteld, is in bepaalde gevallen op erftoegangswegen sprake van een voorrangssituatie (bijvoorbeeld bij de aansluiting op een gebiedsontsluitingsweg) en wordt de voorwaarschuwingsdriehoek toegepast.
Ook bij bochtige situaties, slecht zicht, of het einde van een afrit van een stroomweg, moet een driehoek worden toegepast.
De voorwaarschuwingsdriehoek wordt aangebracht op de rechterweghelft of op elke rijstrook die naar het kruispunt toe leidt, op 25 meter afstand van de haaientanden.
De afmetingen van de driehoek hangt af van de situatie waarin hij toegepast wordt, zie ook figuur 2.28.
[ link ]

Figuur 2.28. Voorwaarschuwingsdriehoek

Fietssymbolen
Fietssymbolen worden op het wegdek aangebracht bij:
  • fietsstroken;
  • opstelstroken voor fietsers op met verkeerslichten geregelde kruispunten en OFOS’sen (opgeblazen fiets opstelstrook).
Van het fietssymbool gaat een gebiedende werking uit. Het aanbrengen van fietssymbolen op het wegdek impliceert een juridische status van de afgescheiden ruimte. Afhankelijk van de breedte van de fiets- of opstelstrook, wordt een groot of klein model fietssymbool toegepast; bij een breedte van ongeveer 1,80 meter wordt het grote model aangebracht. Overigens mag het kleine model alleen binnen de bebouwde kom worden toegepast. In zeer specifieke gevallen kan een fietssymbool worden toegepast met een breedte van 0,75 meter. Het betreft hier dan een combinatie met een andere markering, zoals gecombineerde rechtsafvakken (zie paragraaf 7.4) of bij smalle inleidende stroken naar een OFOS (zie paragraaf 7.3). Fietssymbolen zijn ook beschikbaar in elementenverharding. Deze mogen worden toegepast onder voorwaarde dat de vormgeving van het symbool lijkt op de vormgeving bij markering.
[ link ]

Figuur 2.29. Fietssymbolen voor buiten en binnen de bebouwde kom

Symbolen en teksten voor gemotoriseerd verkeer
Ten aanzien van markering voor gemotoriseerd verkeer in de vorm van symbolen en teksten geldt ten aanzien van juridische status van deze markering:
  • Enkel markering in de vorm van de teksten 'BUS' en 'LIJNBUS' heeft vanuit RVV1990 een juridische status voor de weggebruiker.
  • Gebruik van markering in de vorm van andere teksten en/of symbolen heeft geen juridische grondslag.
Daarover nog enkele opmerkingen:
  • Het bord F17 heeft dezelfde werking als de tekst 'LIJNBUS'. Op rijstroken zonder tramrails heeft de tekst 'LIJNBUS' in de praktijk dezelfde werking als het bord F13. Autobussen zijn op aangegeven rijstroken/rijbanen dus niet toegestaan. In de praktijk zal het aanbrengen van markering vaak prevaleren boven plaatsing van het bord F13 omdat bebording naast een rijstrook minder duidelijk is dan tekst op de betreffende rijstrook.
  • De tekst 'BUS' op het wegdek is de enige mogelijkheid om gebruik door zowel lijnbussen als autobussen op een rijstrook/rijbaan mogelijk te maken. Trams mogen hier ook rijden. Er is geen F-bord beschikbaar met dezelfde werking.
  • Let op: Het bord F11 heeft ondanks eenzelfde type uitstraling een wezenlijk andere betekenis dan de borden F13, F15 en F17.
  • Op verplichte en niet-verplichte passeerplaatsen voor landbouwverkeer kan ter ondersteuning van het beoogde gebruik een tractor-symbool worden aangebracht (zie figuur 2.30) en paragraaf 5.6. Dit symbool heeft echter geen juridische grondslag. Bij lange passeerstroken kan het tractor symbool als markering bijvoorbeeld op de rijstrook worden herhaald ter verduidelijking van het juiste gebruik van de diverse beschikbare rijstroken.
  • Ter ondersteuning van bebording is voor rijbanen en -stroken uitsluitend voor vrachtauto's, een symboolmarkering beschikbaar (zie figuur 2.30). Bij lange wegvakken kan deze bijvoorbeeld op de rijstrook worden herhaald ter verduidelijking van het juiste gebruik van de diverse beschikbare rijstroken.
  • Is de strook geopend voor meerdere categorieën, dan wordt dit niet met markering ondersteund, maar enkel met bebording aangegeven.
  • Op rijstroken die geen doelgroepstroken zijn wordt geen symbool of tekstmarkering voor doelgroepen toegepast. Dus ook niet ter ondersteuning van 'verplichte' routering van specifieke doelgroepen via bepaalde opstelstroken op kruispunten. Dergelijk markering is namelijk niet eenduidig voor de weggebruiker omdat de indruk wordt gewekt dat de rijstrook specifiek voor betreffende doelgroep bedoeld is. Weginrichting, bebording en bewegwijzering dienen beoogde routering voor alle doelgroepen duidelijk te maken.
[ link ]

Figuur 2.30. Symbolen tractor en vrachtwagen t.b.v. doelgroepstrook

Toe te passen groottes:
  • Buiten de bebouwde kom en 70km/h, hoogte 4,00 meter
  • Binnen de bebouwde kom, ≤50km/h, hoogte 2,75 meter
Letters en cijfers
Markeringen van woorden en getallen hebben een uniforme hoogte van 4,00 meter. Op wegen waar niet sneller dan 50 km/h mag worden gereden (binnen de bebouwde kom) wordt een hoogte van 1,60 meter toegepast. Op grond van optische overwegingen zijn de hoogten van enkele letters en cijfers iets groter dan 4,00 of 1,60 meter. In de bijlagen I enII zijn respectievelijk het alfabet en de cijfers met een hoogte van 1,60 meter weergegeven; in de bijlagen III en IV respectievelijk het alfabet en de cijfers met een hoogte van 4,00 meter.
Ter weerszijde van de markeringen moet een extra breedte van ten minste 0,20 meter worden aangehouden.
Als voorbeelden van woord- en cijfertekens op het wegdek zijn voor het kleine formaat (hoogte 1,60 meter) in figuur 2.31 en figuur 2.33 de woorden STOP en LIJNBUS, en in figuur 2.35 de maximumsnelheidaanduidingen 30 km/h en 60 km/h bij snelheidspoorten weergegeven. Bovendien worden ook snelheden 50 km/h (binnen de bebouwde kom) en 70 km/h toegepast.
Voor het grote formaat (hoogte 4,00 meter) zijn in figuur 2.32 en figuur 2.34 de woorden STOP en LIJNBUS en in figuur 2.36 en figuur 2.37 de aanduidingen van de snelheidsmaxima 50 en 70 km/h (grens binnen de bebouwde kom) weergegeven.
[ link ]

Figuur 2.31. Woord STOP met letterhoogte van 1,60 meter

[ link ]

Figuur 2.32. Woord STOP met letterhoogte van 4,00 meter

[ link ]

Figuur 2.33. Woord LIJNBUS met letterhoogte van 1,60 meter

[ link ]

Figuur 2.34. Woord LIJNBUS met letterhoogte van 4,00 meter

Wanneer bij een kruispunt het bord B7 (stopbord) is geplaatst, wordt ter ondersteuning van dit bord voor de stopstreep het woord STOP aangebracht op het wegdek. Op een door strepen op het wegdek aangegeven rijstrook, uitsluitend bestemd voor autobussen en/of trams als onderdeel van het openbaar vervoer, wordt aan het begin van de rijstrook de aanduiding BUS (of LIJNBUS) op het wegdek aangebracht. Deze wordt na elke verharde zijweg en verder naar behoefte herhaald.
In het algemeen worden woord- en getalmarkeringen beperkt tot de woorden STOP, (LIJN)BUS en TAXI en de getallen van ter plaatse geldende snelheidsmaxima.
De hoogte van de cijfers/letters binnen de bebouwde kom is 1,60 meter en buiten de bebouwde kom 4,00 meter. De figuratie ‘60’ mag bij een smalle verhardingsbreedte ook een hoogte hebben van 1,60 meter.
Zones bij erftoegangswegen en bij scholen
Een zonepoort bij erftoegangswegen geeft de maximumsnelheid aan in het achterliggende gebied. De aangegeven snelheid bedraagt 30 km/h of 60 km/h. De lijnen worden over de volledige breedte van de weg toegepast of tot de aanwezige kantstrepen. De lijnen hebben een ongelijke breedte, zoals afgebeeld in figuur 2.35. Hierdoor wordt verwarring met een stopstreep voorkomen. De dikke streep ligt altijd aan de zijde van de laagste snelheid. Voorbeeld: bij een overgang van een 60-zone naar 30-zone ligt de dikke streep aan de zijde van de 30-zone en wordt aan de zijde van de 60-zone uitsluitend het getal '60' aangebracht.
De zonepoort vormt een ondersteunende maatregel.
De zonepoort moet met bebording worden ondersteund. Om verwarring tussen de lijnen van de zonepoort en de stopstreep bij een verkeersregelinstallatie te voorkomen, moet de snelheidspoort op een minimale afstand van 20 meter van het kruispunt aangebracht worden. De exacte maatvoering is afhankelijk van de situatie.
Ter hoogte van (basis)scholen kan een zoneaanduiding aangebracht worden voor een zone en/of schoolzone (zie figuur 2.35).
Zie paragraaf 12.1.6 voor de vormgeving van een parkeerzone.
[ link ]

Figuur 2.35. Aanduiding maximumsnelheid 30 km/h en 60 km/h, ZONE en SCHOOLZONE

[ link ]

Figuur 2.36. Aanduiding maximumsnelheid 50 km/h (grens bebouwde kom: hoogte 4,00 meter, binnen bebouwde kom: hoogte 1,60 meter)

[ link ]

Figuur 2.37. Aanduiding maximumsnelheid 70 km/h

Als inleiding op de komgrens kan desgewenst een markeringspatroon met toenemende streeplengte, op een kleiner wordende onderlinge afstand van elkaar aan beide zijden van de rijstrook toegepast worden, zie figuur 2.38. Hierdoor krijgt de weggebruiker een ‘trechter’ idee.
Dit patroon werkt attentieverhogend.
[ link ]

Figuur 2.38. Streeppatroon als inleiding op komgrens