Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2024
Deze tekst is gepubliceerd op 14-10-11

3.5 Bebakening van spoorwegovergangen en beweegbare bruggen

Bakens en waarschuwingsbord
De aanwezigheid van spoorwegovergangen en beweegbare bruggen wordt in situaties buiten de bebouwde kom en in daarmee vergelijkbare situaties binnen de bebouwde kom, aangegeven met het betreffende waarschuwingsbord (zie figuur 3.5) en met bakens. Deze bakens worden binnen de bebouwde kom echter niet geplaatst als uit de aard van de situatie of uit andere geplaatste borden de aanwezigheid van een beweegbare brug of spoorwegovergang reeds op voldoende afstand duidelijk blijkt.
De bakens worden uitgevoerd in retroreflecterend materiaal minimaal klasse III volgens NEN 3381.
[ link ]

Figuur 3.5. Waarschuwingsborden voor bruggen en spoorwegovergangen

Als voorbeeld is in figuur 3.6 de bebakening bij nadering van een bewaakte spoorwegovergang weergegeven. De bakens worden geplaatst op respectievelijk 240, 160 en 80 meter voor de overgang of beweegbare brug. Overigens kan als onderdeel van de inrichting van de spoorwegovergang een knipperlicht aanwezig zijn.
[ link ]

Figuur 3.6. Bebakening bij nadering van bijvoorbeeld een spoorwegovergang



Maximumsnelheid
Is ter hoogte van een spoorwegovergang tevens een snelheidsbeperkende maatregel van kracht, dan wordt het eerste baken tezamen met de snelheidsaanduiding geplaatst op 300 meter voor de overgang, in plaats van op 240 meter.
Overgangen zonder beweegbare afsluiting
Bij spoorwegovergangen die niet zijn voorzien van beweegbare afsluitingen worden zogenoemde Andreaskruisen geplaatst. Een overgang met enkelspoor wordt voorzien van een enkel Andreaskruis, een overgang met twee of meer sporen van een dubbel Andreaskruis, zie figuur 3.7. Het Andreaskruis wordt uitgevoerd in retroreflecterend materiaal minimaal klasse III volgens NEN 3381.
[ link ]

Figuur 3.7. Andreaskruisen

Deze vorm van bebakening hoeft niet te worden toegepast als het spoor minder dan eens per week wordt gebruikt, het naderen wordt dan aangekondigd en de passage vindt plaats onder begeleiding.
Slagboom
Elke beweegbare brug en daarvoor in aanmerking komende spoorwegovergangen worden door een (ronde) slagboom, voorzien van een verticale rood-witte blokmarkering (retroreflecterend materiaal minimaal klasse III volgens NEN 3381), voor het wegverkeer afgesloten. Voor extra zichtbaarheid kan worden gekozen voor het aanbrengen van een 0,25 meter brede plaat langs de lengte van de slagboom, met daarop de rood-witte markering (retroreflecterend materiaal minimaal klasse III volgens NEN 3381).
Op of in de slagboom worden lantaarns of leds geplaatst. Een lantaarn (of led) bij de top van de slagboom geeft een continu rood licht, de overige twee worden uitgevoerd als alternerende knipperlichten. Zie figuur 3.8. Deze alternerende knipperlichten branden uitsluitend als de slagboom horizontaal staat.
[ link ]

Figuur 3.8. Standaardslagboom met geïntegreerde leds in de slagboom

Wit kruis
Een wit kruis markeert dat deel van de weg waar een stopverbod geldt in verband met het dalen van de slagbomen. Zie paragraaf 7.9 van deel I Markeringen.
Voorwaarschuwing
Het waarschuwen van het verkeer voor een beweegbare brug of spoorwegovergang gebeurt door plaatsing van een of meer verkeersborden. Afhankelijk van de intensiteiten, de wachttijden en de te verwachten filelengte worden voorwaarschuwingsborden geplaatst in combinatie met knipperlichten. Waar nodig, worden deze borden voorzien van onderborden waarop de afstand tot het actiepunt is aangegeven.
Als ter extra accentuering van de brug of spoorwegovergang tevens een knipperende voorwaarschuwing wordt gegeven, wordt het laatste baken (op 80 meter voor de overgang) hiermee gecombineerd.