Regels ontruiming overweg
In verband met de ontruiming van een overweg worden er nadere eisen gesteld aan de inrichting van de weg na de overweg. Deze inrichting moet een veilige ontruiming van de overweg mogelijk maken. Zogenaamde valstriksituaties moeten structureel voorkomen worden. Van een valstriksituatie is sprake als het wegverkeer na de overweg voorrang of doorgang moet verlenen aan het overige verkeer en daardoor niet in staat is om de overweg veilig en vlot te ontruimen. Het verkeer komt dan onbedoeld op de overweg tot stilstand. Indien op dat moment de overweg gaat sluiten kan het wegverkeer geen kant meer op: Het zit dan in een valstrik met een mogelijke aanrijding tussen een trein en het voertuig tot gevolg. In die gevallen moet er gekozen worden voor een oplossing (bijv. door middel van een verkeersmaatregel (afslagverbod, regeling voorrang of doorgang) of door een regeling met ontruimingslichten/verkeerslichten) die een veilige ontruiming wel mogelijk maken. De oplossing kan zo nodig ondersteund worden door een filewaarschuwingsbord of een filewaarschuwingsinstallatie.
Als maat voor het zich niet mogen voordoen van een valstrik geldt een minimale afstand / invloedsfeer van 27 meter vanaf het hart van het buitenste spoor, bij een route voor LZV-voertuigen is deze afstand tenminste 33 meter. In gevallen van relatief veel vrachtverkeer, veel lange voertuigen en/of onoverzichtelijke situaties is het gewenst om zelfs rekening te houden met een maat, die (ruim) meer is dan de eerder genoemde 27 meter, respectievelijk 33 meter.
Overigens is er geen garantie dat er buiten de maat van 27 meter, c.q. 33 meter geen ontruimingsproblemen van de overweg optreden. Als zich (ver) voorbij de overweg een wachtrij kan opbouwen tot nabij de overweg, bijvoorbeeld door de ligging van een rotonde of VRI, kan er alsnog een valstriksituatie optreden, ondanks dat de desbetreffende verkeerssituatie op meer dan 27 meter vanaf het hart van het spoor ligt. In gevallen van relatief veel (vracht)verkeer en/of veel lange voertuigen of verkeerssituaties die kunnen zorgen voor wachtrijen tot op de overweg, moet rekening worden gehouden met een maat die (ruim) meer is dan de eerder genoemde 27 meter, respectievelijk 33 meter en daarmee een grotere invloedsfeer. Ook geldt dat een fiets- of voetgangersoversteek in de directe nabijheid van de overweg, ook als deze uit de voorrang is, een negatieve invloed op de ontruiming van de overweg kan hebben zodra het aantal overstekende fietsers of voetgangers hoog is. In overleg met ProRail moet nagegaan worden hoe valstriksituaties bij overwegen voorkomen kunnen worden door aanpassingen aan de weginrichting.
Een valstriksituatie wordt gemeten vanuit rand PVR (= 2 meter uit hart spoor). De ongunstigste plaats op de rijstrook of rijbaan is hierbij maatgevend. Er zijn vier situaties te onderscheiden, waarbij er sprake kan zijn van een valstriksituatie, als in één van de genoemde gevallen de aangegeven afstand (A) tot het PVR minder is dan 25 meter (27-2 meter) danwel 31 meter (33-2 meter).
Van links naar rechts:
1. Zijweg links na de overweg, zonder verkeersgeleider.
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de dichtst bij het spoor gelegen zijkant van de zijweg.
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de dichtst bij het spoor gelegen zijkant van de zijweg.
2. Zijweg links na de overweg, met verkeersgeleider
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de verst van het spoor gelegen zijkant van de verkeersgeleider.
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de verst van het spoor gelegen zijkant van de verkeersgeleider.
3. Zijweg rechts na de overweg
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de dichtst bij het spoor gelegen zijkant van de zijweg.
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de dichtst bij het spoor gelegen zijkant van de zijweg.
4. Nadering voorrangsweg of -rotonde na de overweg
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de plaats waar het eerst voorrang moet worden verleend.
De afstand (A) gemeten over de weg, vanaf rand PVR tot aan de plaats waar het eerst voorrang moet worden verleend.