Hoofdstuk B. Voorrang
Overzicht borden conform het RVV 1990.
RVV-nummer | Fabrieksnummer/ modelnummer | Afbeelding | Omschrijving |
B1 | B01 | Voorrangsweg | |
B2 | B02 | Einde voorrangsweg | |
B3 | B03 | Voorrangskruispunt | |
B4 | B04 | Voorrangskruispunt zijweg links | |
B5 | B05 | Voorrangskruispunt zijweg rechts | |
B6 | B06 | Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg | |
B7 | B07 | Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg |
Bord B1: Voorrangsweg en bord B2: Einde voorrangsweg
- Uitvoeringsvoorschriften BABW B1
- Plaatsing
- Onderborden
- Toepassing bord B1
- Toepassing bord B2
- Meer informatie
Verkeersbesluit | Verplicht |
Zonaal toepasbaar | Nee |
Retroreflectie | Minimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW Aanbevolen minimaal klasse II |
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW B1
Toepassing
Het bord wordt niet toegepast in erven, op 30 km/h-wegen, in 30 km/h-zones, op 60 km/h-wegen en in 60 km/h-zones.
2. Plaatsing
1 Binnen de bebouwde kom wordt dit bord geplaatst direct voor zijwegen van de voorrangsweg.
2 Buiten de bebouwde kom wordt dit bord geplaatst op enige afstand na zijwegen van de voorrangsweg. Op autosnelwegen wordt dit bord na toeritten niet geplaatst. Op autowegen wordt dit bord na vloeiende toeritten niet geplaatst.
2 Buiten de bebouwde kom wordt dit bord geplaatst op enige afstand na zijwegen van de voorrangsweg. Op autosnelwegen wordt dit bord na toeritten niet geplaatst. Op autowegen wordt dit bord na vloeiende toeritten niet geplaatst.
3. Onderborden
1 Het verloop van de voorrangsweg kan op een onderbord worden weergegeven.
4. Toepassing bord B1
Voorrangsregelingen
Indien er geen bijzondere voorrangsmaatregelen zijn getroffen geldt op kruispunten de algemene verkeersregel ( [ link ] ): ‘bestuurders verlenen voorrang aan voor hen van rechts komende bestuurders’ met uitzondering van:
- bestuurders op een onverharde weg verlenen voorrang aan bestuurders op een verharde weg;
- bestuurders verlenen voorrang aan bestuurders van een tram.
- verkeersborden inclusief haaientanden: op de zijweg bord B6 en op de hoofdweg bord B1 (op stroom- en gebiedsontsluitingswegen) of B3/B4/B5 op erftoegangswegen;
- uitritconstructie in de uitmonding van de zijweg;
- haaientanden op het wegdek van de zijweg. De toepassing van zelfstandige haaientanden met de betekenis zoals bedoeld in [ link ] (dus zonder bord B6 en eventueel tevens zonder een bord B3, B4, B5 op een kruisende weg) is beperkt tot:
- fietspaden en parallelwegen indien de aanwezigheid van een van deze borden verwarring zou kunnen geven voor andere bestuurders; - de ten opzichte van de doorgaande weg ondergeschikte zijtak van een T-kruispunt, maar uitsluitend indien het informele voorrangsgedrag overeenkomt met de voorrangsregeling.
In principe zijn er twee mogelijkheden om de voorrangsgerechtigde weg (hoofdweg) met behulp van borden aan te duiden, namelijk met bord B1, voorrangsweg, of met bord B3/B4/B5, voorrangskruispunt. Stroom- en gebiedsontsluitingswegen worden aangeduid als voorrangsweg door middel van bord B1. Solitaire kruispunten op erftoegangswegen worden zo nodig aangeduid als voorrangskruispunt door middel van de borden B3/B4/B5.
Uitritconstructie
Verkeersborden kunnen achterwege blijven indien een uitritconstructie in de zijweg wordt toegepast. Dit is de enige infrastructurele maatregel die de functie van de verkeersborden met betrekking tot de voorrang kan vervangen. De uitritconstructie kan worden toegepast op zijwegen die een verblijfsfunctie hebben (erftoegangswegen). Belangrijk is dat de uitritconstructie voor de verkeersdeelnemers duidelijk herkenbaar is. In de praktijk komen maar al te vaak uitritconstructies voor die niet als zodanig worden herkend. De herkenbaarheid is het best wanner:
Verkeersborden kunnen achterwege blijven indien een uitritconstructie in de zijweg wordt toegepast. Dit is de enige infrastructurele maatregel die de functie van de verkeersborden met betrekking tot de voorrang kan vervangen. De uitritconstructie kan worden toegepast op zijwegen die een verblijfsfunctie hebben (erftoegangswegen). Belangrijk is dat de uitritconstructie voor de verkeersdeelnemers duidelijk herkenbaar is. In de praktijk komen maar al te vaak uitritconstructies voor die niet als zodanig worden herkend. De herkenbaarheid is het best wanner:
- er een duidelijk verschil is in hiërarchie van wegen: uitritten dienen het ondergeschikte karakter van het achterliggende gebied (erf, 30 km/h-zone) te accentueren;
- het trottoir en/of het fietspad of het fiets-/bromfietspad langs de doorgaande weg op dezelfde hoogte doorloopt, en waar de verhardingen qua kleur en structuur doorlopen;
- de begrenzingen en hoogteverschillen worden overwonnen met zogenaamde inritblokken.
[ link ]
Figuur 8 Uitritconstructie met inritblokken en doorgaand trottoir
Voor een dwarsprofiel van A-A uit afbeelding 7 zie CROW-publicatie 344 ‘Richtlijn drempels, plateaus en uitritten.
Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren zoals uit een uitrit de weg oprijden of van een weg een inrit oprijden ( [ link ] ), moeten het overige verkeer voor laten gaan. Onder ‘verkeer’ verstaat het RVV 1990 alle weggebruikers, dus bestuurders en voetgangers. Bestuurders van/naar een uitritconstructie moeten voetgangers op het trottoir langs de hoofdweg dus voor laten gaan.
Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren zoals uit een uitrit de weg oprijden of van een weg een inrit oprijden ( [ link ] ), moeten het overige verkeer voor laten gaan. Onder ‘verkeer’ verstaat het RVV 1990 alle weggebruikers, dus bestuurders en voetgangers. Bestuurders van/naar een uitritconstructie moeten voetgangers op het trottoir langs de hoofdweg dus voor laten gaan.
De in- en uitgangen van een erf (bord G5) moeten voor zover deze door motorvoertuigen kunnen worden gebruikt, als in- of uitrit zijn uitgevoerd. Het is toegestaan dat de in- en uitgang van een erf voor een kruisende weg is gesitueerd, mits op een zodanige afstand, met een minimum van 20 meter, van de kruisende weg, dat geen misverstand kan bestaan over de op het kruispunt geldende voorrangsregeling. Indien de overgang van een 30 km/h-zone (bord A1) naar een hogere maximumsnelheid binnen 20 meter van een kruisende weg ligt, dan is de voorrang geregeld door middel van verkeerstekens of een in- en uitritconstructie, tenzij de kruisende weg geschikt is om in het betrokken gebied opgenomen te worden.
Toepassing voorrangsmaatregelen
Het toepassen van voorrangsmaatregelen geschiedt primair vanuit de hiërarchie in de wegenstructuur. Alle wegbeherende instanties zijn in een convenant overeengekomen (Startprogramma duurzaam veilig, december 1997), dat op alle kruispunten in wegen buiten de verblijfsgebieden (dus de stroom- en gebiedsontsluitingswegen) binnen en buiten de bebouwde kom de voorrang door middel van verkeersborden of andere infrastructurele maatregen per locatie is geregeld. Tevens is toen de afspraak gemaakt te streven naar uniformering van de voorrangsregelingen op rotondes. In CROW-publicatie 126 ‘Eenheid in rotondes’ zijn de volgende aanbevelingen opgenomen:
Het toepassen van voorrangsmaatregelen geschiedt primair vanuit de hiërarchie in de wegenstructuur. Alle wegbeherende instanties zijn in een convenant overeengekomen (Startprogramma duurzaam veilig, december 1997), dat op alle kruispunten in wegen buiten de verblijfsgebieden (dus de stroom- en gebiedsontsluitingswegen) binnen en buiten de bebouwde kom de voorrang door middel van verkeersborden of andere infrastructurele maatregen per locatie is geregeld. Tevens is toen de afspraak gemaakt te streven naar uniformering van de voorrangsregelingen op rotondes. In CROW-publicatie 126 ‘Eenheid in rotondes’ zijn de volgende aanbevelingen opgenomen:
- het verkeer op de rotonde heeft altijd voorrang op het oprijdende verkeer;
- binnen de bebouwde kom zijn fietspaden in de voorrang opgenomen, waarbij bromfietsers gebruikmaken van de rijbaan;
- buiten de bebouwde zijn de fiets- en bromfietspaden niet in de voorrang opgenomen.
De te nemen voorrangsmaatregelen moeten passen in het verwachtingspatroon van de weggebruiker. Het natuurlijk voorrangsgedrag wordt grotendeels bepaald door verschillen in de verkeerskenmerken, met name door het intensiteitsverschil en het snelheidsverschil tussen het verkeer op de toeleidende takken. Daarnaast is de vormgeving van het kruispunt van belang. Uit de inrichting (wegbreedte, verhardingssoort en dergelijke) moet bij voorkeur duidelijk blijken welke voorrangsregels gelden. Dit geldt met name voor het verkeer op de zijweg. Dit verkeer dient het kruispunt en de voorrangssituatie tijdig te onderkennen, waardoor de snelheid kan worden aangepast. Fysieke elementen (druppels, middengeleiders) en markering zijn hierbij belangrijke ondersteunende maatregelen. Daarnaast speelt de omgeving van de weg of het kruispunt een belangrijke rol in de beleving van de weggebruiker (bomen, struiken, gevels).
Langs alle wegen die als voorrangsweg worden aangemerkt, wordt het bord B1 geplaatst. Bij de toepassing van het bord B1 wordt onderscheid gemaakt in situaties:
- binnen de bebouwde kom;
- buiten de bebouwde kom;
- parallelvoorzieningen.
Binnen de bebouwde kom
Op de voorrangswegen binnen de bebouwde kom wordt voor elke kruispunt bord B1 geplaatst. Op de zijwegen worden de borden B6 (of B7) geplaatst. De voorrangsstatus, door middel van het plaatsen van bord B1, loopt van actiepunt tot actiepunt. Dit betekent dat bord B1 voor ieder kruispunt moet worden geplaatst.
Op de voorrangswegen binnen de bebouwde kom wordt voor elke kruispunt bord B1 geplaatst. Op de zijwegen worden de borden B6 (of B7) geplaatst. De voorrangsstatus, door middel van het plaatsen van bord B1, loopt van actiepunt tot actiepunt. Dit betekent dat bord B1 voor ieder kruispunt moet worden geplaatst.
Op de erftoegangswegen binnen de bebouwde kom worden geen borden B1 toegepast. Alleen als de noodzaak kan worden aangetoond worden de borden op B3/B4/B5 op erftoegangswegen binnen de bebouwde kom toegepast. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een voorrangskruispunt niet in het verwachtingspatroon van de weggebruiker past.
Buiten de bebouwde kom
Stroom- en gebiedsontsluitingswegen dienen altijd te worden aangemerkt als voorrangsweg (bord B1). Op de overige erftoegangswegen kunnen alleen als daarvoor de noodzaak kan worden aangetoond, in beginsel alleen voorrangskruispunten worden toegepast (borden B3/B4/B5). Daarbij geldt ook de overweging dat op de rijbaan van een voorrangsweg buiten de bebouwde kom niet mag worden geparkeerd. Daarom moet aan het begin van elk wegvak door middel van bord B1 worden aangegeven, dat het een voorrangsweg betreft. Het bord B1 wordt buiten de bebouwde kom dus geplaatst na het kruispunt. Het plaatsen van het bord B1 na een zijweg is slechts nodig als er vanaf die zijweg ‘nieuw verkeer’ op de voorrangsweg mag komen. In situaties met alleen kruisend verkeer, is plaatsing van bord B1 niet nodig. Het bord B1 wordt ook niet geplaatst na toeritten op autosnelwegen en na vloeiende toeritten op autowegen.
Stroom- en gebiedsontsluitingswegen dienen altijd te worden aangemerkt als voorrangsweg (bord B1). Op de overige erftoegangswegen kunnen alleen als daarvoor de noodzaak kan worden aangetoond, in beginsel alleen voorrangskruispunten worden toegepast (borden B3/B4/B5). Daarbij geldt ook de overweging dat op de rijbaan van een voorrangsweg buiten de bebouwde kom niet mag worden geparkeerd. Daarom moet aan het begin van elk wegvak door middel van bord B1 worden aangegeven, dat het een voorrangsweg betreft. Het bord B1 wordt buiten de bebouwde kom dus geplaatst na het kruispunt. Het plaatsen van het bord B1 na een zijweg is slechts nodig als er vanaf die zijweg ‘nieuw verkeer’ op de voorrangsweg mag komen. In situaties met alleen kruisend verkeer, is plaatsing van bord B1 niet nodig. Het bord B1 wordt ook niet geplaatst na toeritten op autosnelwegen en na vloeiende toeritten op autowegen.
Komt men aan de overzijde van een kruispunt met een voorrangsweg zelf op een voorrangsweg te rijden, dan kan een misleiding ontstaan doordat men bord B6 (verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg) en bord B1 in een gezichtsveld ziet. Dit zijn borden die een tegenstrijdige betekenis hebben. Vandaar dat in deze situaties bord B1 wat verder van het kruispunt af wordt geplaatst (circa 100 meter) (zie afbeelding 9).
[ link ]
Figuur 9 Onderbreking voorrangsweg door voorrangskruispunt buiten de bebouwde kom
Op gebiedsontsluitingswegen met een geslotenverklaring kunnen de borden B1 en C9 (gesloten voor ruiters, vee, wagens, motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/h, brommobielen, fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen) buiten de bebouwde kom gecombineerd worden (2 borden aan een paal met bord B1 onder C9). Op auto(snel)wegen is bord B1 overbodig door het toepassen van bord G1 en G3.
Parallelvoorzieningen
Wanneer de rijbaan en het fietspad of fiets-/bromfietspad door middel van een tussenberm van elkaar gescheiden zijn en de breedte van de tussenberm is niet te groot (3 à 4 meter), dan kan worden volstaan met het plaatsen van een bord B1 in de tussenberm. De rijbaan en het fietspad of fiets-/bromfietspad maken dan deel uit van de voorrangsweg.
Wanneer de rijbaan en het fietspad of fiets-/bromfietspad door middel van een tussenberm van elkaar gescheiden zijn en de breedte van de tussenberm is niet te groot (3 à 4 meter), dan kan worden volstaan met het plaatsen van een bord B1 in de tussenberm. De rijbaan en het fietspad of fiets-/bromfietspad maken dan deel uit van de voorrangsweg.
Een parallelweg (parallelle erftoegangsweg) wordt voor het nemen van verkeersmaatregelen en het plaatsen van verkeersborden als een afzonderlijke weg beschouwd. Parallelwegen langs voorrangswegen zijn dus in principe zelf geen voorrangswegen. Op de aansluitingen of kruispunten met parallelwegen moet de voorrang plaatselijk geregeld worden. Indien de parallelweg in de voorrang wordt meegenomen, wordt bord B1 tevens naast de parallelweg geplaatst. Het verkeer vanaf de zijwegen wordt in deze situatie voor het oprijden van de parallelweg geconfronteerd met bord B6 en/of haaientanden of bord B7 en stopstreep op het wegdek.
Indien de parallelweg uit de voorrang wordt gehaald, verdient het de voorkeur om de parallelweg ter hoogte van het kruispunt uit te buigen. De parallelweg wordt hierbij voorzien van bord B6 en haaientanden. Bord B6 mag worden weggelaten indien de aanwezigheid verwarring zou kunnen geven voor bestuurders op de hoofdrijbaan.
Indien de parallelweg uit de voorrang wordt gehaald, verdient het de voorkeur om de parallelweg ter hoogte van het kruispunt uit te buigen. De parallelweg wordt hierbij voorzien van bord B6 en haaientanden. Bord B6 mag worden weggelaten indien de aanwezigheid verwarring zou kunnen geven voor bestuurders op de hoofdrijbaan.
Begin voorrangsweg
Aan het begin van de voorrangsweg wordt altijd bord B1 geplaatst. Ook bij een ‘doodlopende’ voorrangsweg zou bord B1 formeel aan het begin van de weg moeten staan. Maar omdat daar geen verkeer vandaan komt, wordt het bord B1 geplaatst na de eerste zijweg waar wel verkeer de weg kan oprijden. Bijvoorbeeld bij een doodlopende aansluiting op een autosnelweg via een Haarlemmermeeroplossing (zie afbeelding 10).
Aan het begin van de voorrangsweg wordt altijd bord B1 geplaatst. Ook bij een ‘doodlopende’ voorrangsweg zou bord B1 formeel aan het begin van de weg moeten staan. Maar omdat daar geen verkeer vandaan komt, wordt het bord B1 geplaatst na de eerste zijweg waar wel verkeer de weg kan oprijden. Bijvoorbeeld bij een doodlopende aansluiting op een autosnelweg via een Haarlemmermeeroplossing (zie afbeelding 10).
[ link ]
Figuur 10 Aansluiting toe- en afrit van Haarlemmermeeraansluiting op onderliggende weg
Wanneer via een uitvoegstrook de auto(snel)weg wordt verlaten, wordt tevens de voorrangsweg verlaten. Indien een afrit zich voortzet als voorrangsweg, dient bord B1 te worden geplaatst daar waar de afrit daadwerkelijk als zelfstandige weg wordt ervaren.
Afbuigende voorrang
Een onder een hoek afbuigende voorrang wordt in het algemeen ontraden, alhoewel dit niet altijd te vermijden is. Dergelijke voorrangssituaties laten aan duidelijkheid vaak sterk te wensen over. In het belang van de verkeersveiligheid dient in dit soort situaties de vormgeving van het kruispunt te worden aangepast aan de voorrangsmaatregel (zie afbeelding 11). Als dat niet kan, dan wordt bord B1 voorzien van een onderbord met daarop het verloop van de voorrangsweg (onderborden OB711, OB712 of OB713).
Een onder een hoek afbuigende voorrang wordt in het algemeen ontraden, alhoewel dit niet altijd te vermijden is. Dergelijke voorrangssituaties laten aan duidelijkheid vaak sterk te wensen over. In het belang van de verkeersveiligheid dient in dit soort situaties de vormgeving van het kruispunt te worden aangepast aan de voorrangsmaatregel (zie afbeelding 11). Als dat niet kan, dan wordt bord B1 voorzien van een onderbord met daarop het verloop van de voorrangsweg (onderborden OB711, OB712 of OB713).
[ link ]
Figuur 11 Afbuigende voorrang binnen de bebouwde kom
5. Toepassing bord B2
Een voorrangsweg kan worden beëindigd door het toepassen van bord B2 of door bord B6 (verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg) of bord B7 (stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg). Een voorrangsweg eindigt meestal op een kruispunt waar voorrang moet worden verleend aan het kruisend verkeer, waardoor de borden B6 of B7 geplaatst moet worden langs de voormalige voorrangsweg. Het plaatsen van het bord B2 wordt dan achterwege gelaten.
In het algemeen kan dus worden gesteld dat bord B2 geplaatst wordt direct na het actiepunt (daar waar de voorrangssituatie eindigt), behalve indien daar al een bord B6 of bord B7 staat. Daarnaast kan het bord B2 als vooraanduiding worden geplaatst met een onderbord (onderbord OB401) waarop de afstand wordt aangegeven. Ook als vooraanduiding geldt: niet plaatsen in combinatie met bord B6.
6. Meer informatie
Meer informatie over de toepassing, uitvoering, maatvoering, plaatsing, combinatiemogelijkheden en positieve en negatieve aspecten van de borden B1 en B2 is te vinden in CROW-publicatie 'ASVV 2021', paragraaf 16.1.4 ‘B Voorrang – voorrang regelen’.
Bord B3: voorrangskruispunt, B4: voorrangskruispunt, zijweg links en B5: voorrangskruispunt, zijweg rechts
- Uitvoeringsvoorschriften BABW
- Toepassing bord B3, B4 en B5
- Meer informatie
Verkeersbesluit | Verplicht |
Zonaal toepasbaar | Nee |
Retroreflectie | Minimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW Aanbevolen minimaal klasse II |
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW B3, B4, B5
Toepassing
Het bord wordt slechts toegepast indien op de kruisende weg de voorrang geregeld is door middel van bord B6, B7 en/of door middel van haaientanden.
Plaatsing
Het bord mag achterwege blijven, indien het verwarring kan geven ten aanzien van de voorrangsregeling op een volgende, op zeer korte afstand gelegen, kruising of splitsing van wegen. In dit geval worden op de zijweg zowel bord B6 als haaientanden, of bord B7 en een stopstreep toegepast.
Het bord mag achterwege blijven, indien het verwarring kan geven ten aanzien van de voorrangsregeling op een volgende, op zeer korte afstand gelegen, kruising of splitsing van wegen. In dit geval worden op de zijweg zowel bord B6 als haaientanden, of bord B7 en een stopstreep toegepast.
2. Toepassing borden B3, B4 en B5
Om de voorrang op een kruispunt of aansluiting afzonderlijk te kunnen regelen, worden de borden B3, B4 of B5 geplaatst langs de voorrangsgerechtigde weg. Er is hier dan geen sprake van een voorrangsweg, maar een voorrangskruispunt. De borden B3, B4 en B5 worden alleen toegepast op erftoegangswegen (in verblijfsgebieden). Stroom- en gebiedsontsluitingswegen worden aangeduid als voorrangsweg door middel van bord B1.
Verblijfsgebieden
In verblijfsgebieden binnen en buiten de bebouwde kom worden in beginsel geen voorrangskruispunten toegepast, tenzij de noodzaak kan worden aangetoond. Conform de Uitvoeringsvoorschriften BABW (zie bord B6) kan een voorrangsregeling binnen 30 km/h- en 60 km/h-zones slechts worden toegepast bij rotondes en bij kruispunten met:
In verblijfsgebieden binnen en buiten de bebouwde kom worden in beginsel geen voorrangskruispunten toegepast, tenzij de noodzaak kan worden aangetoond. Conform de Uitvoeringsvoorschriften BABW (zie bord B6) kan een voorrangsregeling binnen 30 km/h- en 60 km/h-zones slechts worden toegepast bij rotondes en bij kruispunten met:
- een vrijliggende busbaan;
- een vrijliggend fietspad;
- een vrijliggend fiets-/bromfietspad;
- een hoofdfietsroute, die duidelijk als zodanig herkenbaar is en waarop slechts een ondergeschikte hoeveelheid gemotoriseerd verkeer voorkomt.
De borden B3, B4 en B5 worden zo dicht mogelijk bij het actiepunt geplaatst, waardoor de relatie met de zijweg of het kruispunt behouden blijft. De borden B3, B4 en B5 mogen nooit als voorwaarschuwingsbord worden gebruikt.
Afbuigende voorrang
Een onder een hoek afbuigende voorrang wordt in het algemeen ontraden, alhoewel dit niet altijd te vermijden is. Dergelijke voorrangssituaties laten aan duidelijkheid vaak sterk te wensen over. Zeker in combinatie met een van de borden B3, B4 of B5. Immers de vorm van de tekens op deze borden suggereert dat de verkeersstroom die voorrang heeft rechtdoor loopt. In het belang van de verkeersveiligheid dient in dit soort situaties de vormgeving te worden aangepast aan de voorrangsregeling (zie afbeelding 12). In het uiterste geval wordt een onderbord aangebracht met daarop het verloop van de voorrangsgerechtigde weg (onderborden OB711, OB712 of OB713).
Een onder een hoek afbuigende voorrang wordt in het algemeen ontraden, alhoewel dit niet altijd te vermijden is. Dergelijke voorrangssituaties laten aan duidelijkheid vaak sterk te wensen over. Zeker in combinatie met een van de borden B3, B4 of B5. Immers de vorm van de tekens op deze borden suggereert dat de verkeersstroom die voorrang heeft rechtdoor loopt. In het belang van de verkeersveiligheid dient in dit soort situaties de vormgeving te worden aangepast aan de voorrangsregeling (zie afbeelding 12). In het uiterste geval wordt een onderbord aangebracht met daarop het verloop van de voorrangsgerechtigde weg (onderborden OB711, OB712 of OB713).
[ link ]
Figuur 12
Uitritten
Uitritten die het karakter hebben van een normale openbare weg zijn verwarrend voor de weggebruiker. Om in de praktijk onduidelijkheid te voorkomen worden dan soms de borden B3, B4 of B5 langs de hoofdweg geplaatst. In dergelijke situaties verdient het voorkeur de ondergeschiktheid van de zijweg te benadrukken. Binnen de bebouwde kom is dit veelal mogelijk met behulp van de uitritconstructie. Zie CROW-publicatie 344 ‘Richtlijn drempels, plateaus en uitritten.
Uitritten die het karakter hebben van een normale openbare weg zijn verwarrend voor de weggebruiker. Om in de praktijk onduidelijkheid te voorkomen worden dan soms de borden B3, B4 of B5 langs de hoofdweg geplaatst. In dergelijke situaties verdient het voorkeur de ondergeschiktheid van de zijweg te benadrukken. Binnen de bebouwde kom is dit veelal mogelijk met behulp van de uitritconstructie. Zie CROW-publicatie 344 ‘Richtlijn drempels, plateaus en uitritten.
Meerdere kruispunten
In situaties met meerdere voorrangskruispunten op korte afstanden van elkaar dient met betrekking tot de borden B3, B4 of B5 als volgt gehandeld te worden:
In situaties met meerdere voorrangskruispunten op korte afstanden van elkaar dient met betrekking tot de borden B3, B4 of B5 als volgt gehandeld te worden:
- in uitzonderingsgevallen kan het beter zijn om in plaats van een serie voorrangskruispunten te kiezen voor een voorrangsweg (met bord B1). Dit is echter in strijd met een uniforme toepassing van voorrangsregelingen.
- altijd de betreffende borden plaatsen voor elke zijweg. Dus in geen geval onderborden aanbrengen met de tekst ‘2x’ of ‘3x’;
- indien het bord niet in het actiepunt (vlak voor het kruispunt) kan worden geplaatst, dient door middel van een onderbord (onderbord OB401) de afstand te worden aangegeven. Het heeft echter sterk de voorkeur om de borden B3/B4/B5 zo dicht mogelijk bij het actiepunt (kruispunt) te plaatsen.
Fietspaden
De borden B3, B4 of B5 worden niet toegepast op een kruispunt van fietspaden of fiets-/bromfietspaden. Dit staat ook vermeld in CROW-publicatie ‘ASVV 2021’, paragraaf 16.2.19 ‘Haaientanden – (driehoeksmarkering)’.
De borden B3, B4 of B5 worden niet toegepast op een kruispunt van fietspaden of fiets-/bromfietspaden. Dit staat ook vermeld in CROW-publicatie ‘ASVV 2021’, paragraaf 16.2.19 ‘Haaientanden – (driehoeksmarkering)’.
3. Meer informatie
Meer informatie over de toepassing van Bord B3 t/m B5 is te vinden in CROW-publicatie ‘ASVV 2021’, paragraaf ’16.1.4 ‘B Voorrang – voorrang regelen’.
Bord B6: stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende wegen
[ link ]
Bord B6
- Uitvoeringsvoorschriften BABW
- Plaatsing
- Voorwaarschuwingsborden
- Onderborden
- Toepassing bord B6
- Meer informatie
Verkeersbesluit | Verplicht |
Zonaal toepasbaar | Nee |
Retroreflectie | Minimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW Aanbevolen minimaal klasse II |
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
Toepassing
- Het bord wordt niet toegepast binnen erven.
- 30 km/h(-wegen) en 30 km/h-zones Het bord wordt binnen 30 km/h(-wegen) en 30 km/h-zones slechts toegepast bij rotondes, in combinatie met bord B3, B4 en B5 en bij kruispunten met:
- een vrijliggende busbaan; - een vrijliggend fietspad; - een vrijliggend fiets-/bromfietspad; - een hoofdfietsroute, die duidelijk als zodanig herkenbaar is en waarop slechts een ondergeschikte hoeveelheid gemotoriseerd verkeer voorkomt.
2. Plaatsing
- Bij een rijbaanbreedte van meer dan 5 meter, wordt het bord buiten de bebouwde kom tevens aan de linkerzijde van de rijbaan geplaatst.
- Bij twee of meer rijstroken in dezelfde richting binnen de bebouwde kom wordt het bord tevens aan de linkerzijde van de rijbaan geplaatst.
- Dit bord wordt buiten de bebouwde kom tevens geplaatst op een middengeleider.
- Indien een fietspad, of fiets-/bromfietspad deel uitmaakt van de kruisende weg wordt het bord geplaatst in combinatie met een duidelijke markering van dat pad.
3. Voorwaarschuwingsborden
- Op wegen buiten de bebouwde kom wordt een voorwaarschuwing geplaatst zo nodig met een voorwaarschuwingsdriehoek op het wegdek.
4. Onderborden
- Indien het bord betrekking heeft op een in twee richtingen bereden fietspad of een in twee richtingen bereden fiets-/bromfietspad, wordt een onderbord met een fietssymbool en eventueel een bromfietssymbool en twee naar elkaar gerichte horizontale pijlen toegepast.
Terughoudendheid gebruik achtergrondschild
Om bord B6 beter te laten opvallen in hun omgeving kan het RVV-bord met eventueel onderbord op een achtergrondschild worden aangegeven. Echter wordt terughoudendheid in het gebruik van dit achtergrondschild aanbevolen. Bij veelvuldig gebruik verliest dit bord zijn attentieverhogende werking. Ook is het voor weggebruikers belangrijk de vorm van een verkeersbord te herkennen. Het achtergrondschild is fluorescerend groengeel. Om in dergelijke gevallen het onderbord beter herkenbaar te maken, beveelt de NEN-commissie ‘Verkeerstekens’ aan het witte onderbord te voorzien van een zwarte omlijning met afgeronde hoeken, zoals hieronder aangegeven:
Om bord B6 beter te laten opvallen in hun omgeving kan het RVV-bord met eventueel onderbord op een achtergrondschild worden aangegeven. Echter wordt terughoudendheid in het gebruik van dit achtergrondschild aanbevolen. Bij veelvuldig gebruik verliest dit bord zijn attentieverhogende werking. Ook is het voor weggebruikers belangrijk de vorm van een verkeersbord te herkennen. Het achtergrondschild is fluorescerend groengeel. Om in dergelijke gevallen het onderbord beter herkenbaar te maken, beveelt de NEN-commissie ‘Verkeerstekens’ aan het witte onderbord te voorzien van een zwarte omlijning met afgeronde hoeken, zoals hieronder aangegeven:
5. Toepassing bord B6
Indien voorrang verleend moet worden aan bestuurders op de kruisende weg, wordt in principe altijd bord B6 geplaatst en dan altijd in combinatie met haaientanden op het wegdek. Weliswaar hebben haaientanden in [ link ] als wegmarkering een zelfstandige betekenis gekregen, namelijk "de bestuurders moeten voorrang geven aan bestuurders op de kruisende weg". De toepassing van zelfstandige haaientanden met de betekenis, bedoeld in [ link ] (dus zonder bord B6 en eventueel tevens zonder een bord B3, B4, B5 op een kruisende weg) is beperkt tot:
- fietspaden en parallelwegen indien de aanwezigheid van een van deze borden verwarring zou kunnen geven voor andere bestuurders;
- de ten opzichte van de doorgaande weg ondergeschikte zijtak van een T-kruispunt, en uitsluitend indien het informele voorrangsgedrag overeenkomt met de voorrangsregeling.
Plaatsbepaling in aansluitboog
Het bord B6 wordt ten minste geplaatst aan de rechterzijde van de weg. In afbeelding 13 is grafisch weergeven welke locatie in de aansluitboog de voorkeur geniet.
Het bord B6 wordt ten minste geplaatst aan de rechterzijde van de weg. In afbeelding 13 is grafisch weergeven welke locatie in de aansluitboog de voorkeur geniet.
[ link ]
Figuur 13 Plaatsing B6 in aansluitboog van een kruispunt
Buiten de bebouwde kom dient bij een wegbreedte van meer dan 5 meter het bord B6 ook aan de linkerzijde te worden geplaatst. Indien buiten de bebouwde kom een verkeersdruppel aanwezig is, dient het bord B6 in de druppel te worden geplaatst in plaats van de linkerzijde van de weg (zie afbeelding 14). Aanbevolen wordt om ook op gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom het bord B6 in de verkeersdruppel te plaatsen.
[ link ]
Figuur 14 Locaties van bord B6 buiten de bebouwde kom
In afbeelding 14 betreft het een aan een zijde gelegen fiets-/bromfietspad (in twee richtingen bereden) buiten de bebouwde kom. In dergelijke gevallen heeft het om redenen van verkeersveiligheid de voorkeur de (brom)fietsers niet in de voorrang op te nemen.
Indien de voorrangsgerechtigde weg gesplitst is in twee rijbanen, wordt bord B6 niet in de middenberm herhaald. Het bord B6 geldt immers voor de gehele te kruisen weg.
Vormen fietspaden of fiets-/bromfietspaden ter plaatse van een voorrangskruispunt of -weg een carré, dan wordt over het algemeen aanbevolen om de (brom)fietsers de voorrangsweg te laten oversteken buiten het tangentpunt. Het tangentpunt is het punt waarop de aansluitboog (boog tussen beide kruisende wegen) aansluit op het ‘rechte’ deel van kruisende wegen. De fietspaden of fiets-/bromfietspaden worden hierbij voorzien van bord B6.
In situaties waarbij een langs een voorrangsweg gelegen fietspad of fiets-/bromfietspad ter plaatse van een zijweg uitbuigt en uit de voorrang gehaald wordt, wordt voor de duidelijkheid bij voorkeur bord B6 langs het pad geplaatst.
Aan het einde van een afrit van een auto(snel)weg wordt bord B6 aan beide zijden van de afrit geplaatst.
In de volgende situaties wordt bord B6 (bij voorkeur) niet geplaatst:
- op onverharde wegen, omdat bestuurders op een onverharde weg altijd voorrang moeten verlenen aan bestuurders op een verharde weg;
- op uitritten, omdat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, waaronder het oprijden van een weg vanuit een uitrit, het overige verkeer voor moeten laten gaan. Indien de uitrit niet als zodanig wordt herkend door de verkeersdeelnemers, dient de uitrit te worden gereconstrueerd.
- op vloeiende toeritten van auto(snel)wegen en op aansluitingen van autosnelwegen onderling, omdat het invoegen vanaf de invoegstrook de doorgaande rijbaan op en het wisselen van rijstrook, aangemerkt worden als bijzondere manoeuvres, dus het overige verkeer voor laten gaan;
- op fietspaden, fiets-/bromfietspaden en parallelwegen, indien de aanwezigheid van het bord B6 verwarring zou kunnen geven voor andere bestuurders. De voorrang wordt dan geregeld door middel van haaientanden op het pad of de parallelweg.
6. Meer informatie
Meer informatie over de toepassing en uitvoering van bord B6 is weergegeven in CROW-publicatie ‘ASVV 2021’, paragraaf 16.1.4 B ‘Voorrang – voorrang regelen’.
Meer informatie over de toepassing en plaatsing van bord B6 bij fietsoversteken op rotondes zie CROW-publicatie 126 ‘Eenheid in rotondes’, paragraaf 6.3.1 ‘Bebakening, markering en bewegwijzering’ en CROW-publicatie 126a ‘Fietsoversteken op rotondes’, paragraaf 2.4 ‘Aanbevelingen ten aanzien van het ontwerp, de uitrusting en het onderhoud’. Ook is informatie over de toepassing van bord B6 bij uitritten en fietsoversteken te vinden in de voorzieningenbladen van CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, hoofdstuk 6 ‘Kruispunten’.
Bord B7: stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg
- Uitvoeringsvoorschriften BABW
- Plaatsing
- Vooraanduiding
- Toepassing bord B7
- Meer informatie
Verkeersbesluit | Verplicht |
Zonaal toepasbaar | Nee |
Retroreflectie | Minimaal klasse II volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW Aanbevolen klasse III |
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
1 Dit bord wordt slechts toegepast op kruispunten en splitsingen van wegen, waar de meeste bestuurders voor het oprijden uit eigen beweging stoppen.
2. Plaatsing
- Bij een rijbaanbreedte van meer dan 5 meter, wordt het bord buiten de bebouwde kom tevens aan de linkerzijde van de rijbaan geplaatst.
- Bij twee of meer rijstroken in dezelfde richting binnen de bebouwde kom, wordt het bord tevens aan de linkerzijde van de rijbaan geplaatst.
- Dit bord wordt buiten de bebouwde kom tevens geplaatst op een middengeleider.
3. Vooraansluiting
- Op wegen buiten de bebouwde kom wordt een vooraanduiding geplaatst. Hiervoor wordt uitsluitend bord B6 gebruikt, met een onderbord waarop een afstandaanduiding en zonodig het woord ‘stop’ wordt vermeld. De vooraanduiding kan ondersteund worden door een voorwaarschuwingsdriehoek op het wegdek
4. Toepassing bord B7
Het bord B7 mag alleen worden toegepast indien het uiterste is gedaan om de situatie zelf te verbeteren, zoals het wegnemen van uitzichtbelemmeringen of het verbeteren van de overzichtelijkheid van grote of gecompliceerde kruispunten. Indien dit niet mogelijk is komt het informele voorrangsgedrag (stoppen alvorens men het kruispunt oprijdt) overeen met de te treffen voorrangsregeling middels bord B7. Indien niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt bord B6 geplaatst.
In de [ link ] staat verwoord, dat de vooraanduiding buiten de bebouwde kom middels bord B6 ondersteund kan worden met een voorwaarschuwingsdriehoek op het wegdek. Volgens CROW-publicatie 'Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2024', paragraaf 2.4.3’ kan het stopbord B7 ook ondersteund worden door middel van het woord ‘stop’ op het wegdek.
Het bord B7 wordt altijd in combinatie met een stopstreep aangebracht. De breedte van de stopstreep die wordt aangebracht bij bord B7 bedraagt ten minste 0,30 meter.
5. Meer informatie
Meer informatie over de toepassing, uitvoering en combinatiemogelijkhedenvan bord B7 is weergegeven in CROW-publicatie ‘ASVV 2021’, paragraaf 16.1.4 B Voorrang – voorrang regelen’.
Voor de toepassing van bord B7 bij fietsoversteken, zie CROW-publicatie ‘ASVV 2021’, paragraaf 16.2.33 ‘Fietsoversteek over zijweg – in weg met zeer smalle, of zonder tussenberm’ en paragraaf 16.2.34 ‘Fietsoversteek over zijweg - in weg met brede tussenberm’.