Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Verkeerstekens (toepassing, plaatsing en uitvoering)
Deze tekst is gepubliceerd op 10-03-15

Hoofdstuk G. Verkeersregels

Overzicht borden conform het RVV 1990.
RVV-nummerFabrieksnummer/
modelnummer
AfbeeldingOmschrijvingAanverwante borden
G1G01 Autosnelweg
G2G02 Einde autosnelweg
G3G03 Autoweg
G4G04 Einde autoweg
G5G05 Erf
G6G06 Einde erf
G7G07 Voetpad
[ link ]

G7(zone)
G07zb

[ link ]

G7(zone)
G07ze

G8G08 Einde voetpad
G9G09 Ruiterpad
G10G10 Einde ruiterpad
G11G11 Verplicht fietspad
G12G12 Einde verplicht fietspad
G12aG12a Fiets-/bromfietspad
G12bG12b Einde fiets-/bromfietspad
G13G13 Onverplicht fietspad
G14G14 Einde onverplicht fietspad
Bord G1: autosnelweg en G2: einde autosnelweg

[ link ]

Bord G1

[ link ]

Bord G2

  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G1
  3. Toepassing bord G2
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarNee
RetroreflectieMinimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Toepassing
  1. De weg waarop dit bord wordt geplaatst voldoet aan de volgende eisen:
      -de lengte van het als autosnelweg aangeduide weggedeelte bedraagt minimaal 2,5 kilometer;
      - de weg is gelegen buiten de bebouwde kom en de doorgaande rijbaan is aangewezen als voorrangsweg;
      -de weg heeft ongelijkvloerse kruisingen, gescheiden rijbanen en vloeiend verlopende toe- en afritten.
2. Toepassing bord G1
Het RVV 1990 (artikel 1) definieert een autosnelweg als volgt: "weg, aangeduid door bord G1; langs autosnelwegen gelegen parkeerplaatsen, tankstations en bushalteplaatsen maken geen deel van de autosnelweg uit".
De verkeersregels die op autosnelwegen (en autowegen) gelden worden geformuleerd in [ link ] en [ link ] , te weten:
[ link ]
[ link ]
Het bord G1 wordt geplaatst aan het begin van alle toeritten van een autosnelweg en wordt dus langs de hoofdrijbaan niet herhaald na vloeiende aansluitingen.
Bij een overgang van een weg naar een autosnelweg wordt bord G1 aan het begin van de autosnelweg geplaatst. Hier moet een mogelijkheid zijn om een andere route te kiezen, wanneer niet aan de minimumeisen wordt voldaan.
In een enkele situaties is halverwege een gecombineerde toe- en afrit een aansluiting van een erf of een opslagterrein. In dit geval wordt het bord G1 geplaatst na deze aansluiting. Op een afstand van 15 meter vanaf de weg waarop de toerit aansluit, wordt het bord G1 eveneens geplaatst met een onderbord (OB401-300) waarop de afstand is vermeld (zie afbeelding 31).
[ link ]

Figuur 31 Erfaansluiting op een toerit (niet wenselijk)

Bord G1 wordt niet geplaatst op toeritten vanaf verzorgingsplaatsen.
3. Toepassing bord G2
Het bord G2 wordt geplaatst op alle afritten van autosnelwegen.
Wanneer een autosnelweg overgaat in een autoweg, dan wordt dit aangegeven door bord G2 alleen te plaatsen op ongeveer 300 meter voor de overgang. Bord G2 wordt hierbij voorzien van een onderbord (OB401-300) met de tekst ‘300 m’ (zie afbeelding 29). Bij een overgang van een autosnelweg naar een overige weg (niet-autoweg) wordt bord G2 ook in het actiepunt geplaatst (zie afbeelding 30).
[ link ]

Figuur 32 Overgang autosnelweg naar autoweg

[ link ]

Figuur 33 Overgang van autosnelweg naar niet-auto(snel)weg

Richtlijnen voor de inrichting van autosnelwegen zijn opgenomen in de ‘Richtlijn Ontwerp Autosnelwegen’. Richtlijnen voor de inrichting van verzorgingsplaatsen op autosnelwegen zijn opgenomen in de ‘Richtlijn Verzorgingsplaatsen’ van Rijkswaterstaat. De richtlijnen van Rijkswaterstaat zijn te [ link ] .
Bord G3: autoweg en G4: einde autoweg

[ link ]

Bord G3

[ link ]

Bord G4

  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G3
  3. Toepassing bord G4
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarNee
RetroreflectieMinimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
Toepassing
  1. De weg waarop dit bord wordt geplaatst voldoet aan de volgende eisen:
      -de lengte van het als autoweg aangeduide weggedeelte bedraagt minimaal 2,5 kilometer;
      - de doorgaande rijbaan is aangewezen als voorrangsweg;
      -de weg heeft geen uitritten;
      -overpaden zijn slechts bij hoge uitzondering toegelaten en het gebruik is beperkt tot agrarisch verkeer;
      - de breedte van de wegverharding bedraagt ten minste 7,00 meter;
      - bij kruispunten zijn opstelvakken voor linksafslaand verkeer aanwezig.
2. Toepassing bord G3
Het RVV 1990 defineert een autoweg als volgt: "weg, aangeduid door bord G3; langs autowegen gelegen parkeerplaatsen, tankstations en bushalteplaatsen maken geen deel van de autoweg uit".
De verkeersregels die op autowegen (en autosnelwegen) gelden worden geformuleerd in artikel 42 en artikel 43 van het RVV 1990, te weten:
[ link ]
[ link ]
Het bord G3 wordt toegepast op alle wegen die voldoen aan de criteria van een autoweg. De borden G3 worden hierbij geplaatst op alle toeritten bij autowegen met ongelijkvloerse aansluitingen of na alle zijwegen bij autowegen met gelijkvloerse kruispunten.
Bij een overgang van een weg naar een autoweg wordt bord G3 aan het begin van de autoweg geplaatst. Hier moet voor het naar de autoweg rijdend verkeer een mogelijkheid zijn om een andere route te kiezen wanneer niet aan de minimumeisen van een autoweg kan worden voldaan. Een autoweg buiten de bebouwde kom wordt altijd aangemerkt als voorrangsweg.
Op een autoweg binnen de bebouwde kom wordt door middel van bord A1 een maximumsnelheid van 70 km/h aangegeven.
In een enkele situatie is halverwege een gecombineerde toe- en afrit een aansluiting van een erf of een opslagterrein. In dit geval wordt het bord G3 geplaatst na deze aansluiting. Op een afstand van 15 meter vanaf de weg waarop de toerit aansluit wordt het bord G3 eveneens geplaatst met het onderbord (OB401) waarop de afstand is vermeld.
Het herhalen van het bord G3 na een zijweg op een autoweg met gelijkvloerse kruispunten is slechts nodig als er vanaf die zijweg ‘nieuw verkeer’ op de autoweg mag komen. Bij situaties waar alleen maar kruisend verkeer is, is plaatsing van bord G3 niet nodig. Vanzelfsprekend geldt dit ook bij overpaden van agrarische bedrijven.
Bij vloeiende aansluitingen wordt geen herhalingsbord G3 naast de hoofdrijbaan geplaatst. Bord G3 wordt voorts niet geplaatst op toeritten vanaf verzorgingsplaatsen.
Richtlijnen voor de inrichting van regionale stroomwegen zijn opgenomen in CROW-publicatie ‘Handboek wegontwerp 2013 – Regionale stroomwegen’.
3. Toepassing bord G4
Het bord G4 wordt geplaatst op alle afritten van autowegen en op alle overgangen naar een andere type weg van een lagere orde. Bord G4 wordt derhalve niet geplaatst als een autoweg overgaat in een autosnelweg.
Wanneer een autoweg overgaat in een weg met een lagere orde, dan wordt bord G4 op ongeveer 300 meter voor de overgang en op het actiepunt (vlak voor het kruispunt) geplaatst. Het eerste bord G4 wordt voorzien van een onderbord (OB401-300) met de tekst ‘300 m’.
Bord G5: erf
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G5
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarJa*
RetroreflectieMinimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
* bord zelf heeft een zonale betekenis
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Toepassing
  1. Het erf moet voornamelijk een verblijfsfunctie hebben. Dit houdt in, voor zover het gemotoriseerd verkeer betreft, dat de wegen binnen een erf slechts een functie mogen hebben voor verkeer dat zijn bestemming of zijn vertrekpunt binnen het erf heeft en de intensiteit van het verkeer het karakter van het erf niet mag aantasten.
  2. De aard en de gesteldheid van de wegen en weggedeelten in het erf moeten zodanig zijn en op of aan die wegen en weggedeelten moeten snelheidsbeperkende voorzieningen zijn aangebracht waardoor stapvoets rijden redelijkerwijze uit die omstandigheden voortvloeit.
  3. De indruk moet worden vermeden dat de weg is verdeeld in een rijbaan en een trottoir. Er mag daarom geen doorlopend hoogteverschil bestaan in het dwarsprofiel van een weg binnen een erf. Voor zover aan het vorenstaande wordt voldaan mag een voorziening voor voetgangers worden gerealiseerd.
  4. De in- en uitgangen van een erf moeten reeds door hun constructie als zodanig duidelijk kenbaar zijn. Voor zover de in- en uitgangen bij een kruisende weg door motorvoertuigen kunnen worden gebruikt, moeten zij als in- of uitrit zijn uitgevoerd. Het is toegestaan dat de in- en uitgang van een erf voor een kruisende weg is gesitueerd, mits op een zodanige afstand, met een minimum van 20 meter, van de kruisende weg dat geen misverstand kan bestaan over de op het kruispunt geldende voorrangsregeling.
  5. De parkeerplaatsen moeten worden aangeduid of aangegeven met een P-tegel of een P-bord. Indien het erf tevens is aangewezen als parkeerschijfzone moet op de parkeerplaatsen waar de parkeerschijf verplicht is een blauwe streep worden aangebracht.
Relevante artikelen:
[ link ]
[ link ]
[ link ]
[ link ]
2. Toepassing bord G5
In erven gelden bijzondere verkeersregels (RVV 1990, [ link ] , [ link ] en [ link ] ), namelijk:
  • voetgangers mogen de wegen over de volle breedte gebruiken;
  • bestuurders mogen binnen het erf niet sneller rijden dan 15 km/h;
  • parkeren is voor bestuurders van motorvoertuigen alleen toegestaan op die plaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven. Indien het erf is aangeduid als parkeerschijfzone, dan is ten aanzien van het parkeren van voertuigen [ link ] van toepassing. De wegbeheerder zal deze plaatsen voor de weggebruiker herkenbaar moeten maken door speciale aanduidingen in de vorm van een RVV-bord (bijvoorbeeld bord E4) of door een P-tegel.
Het bord G5 wordt geplaatst aan de rechterkant van de weg op alle ingangen van het erf.
Onder het bord G5 kan een onderbord worden aangebracht waarop het karakter van het erf wordt aangeduid. Voorbeelden hiervan zijn ‘woonerf’ en ‘winkelerf’. Voor winkelgebieden zou ook bord G7 zonaal toegepast kunnen worden (G7zb). Zie ook bepalingen bij bord G7.
De overgang van een 30 km/h-zone naar een erf wordt uitsluitend weergegeven door een bord G5. Het bord G5 geeft voldoende aan dat een ander regiem van toepassing wordt. Het bord A0130ze (einde 30 km/h-zone) wordt niet toegepast bij de overgang naar een lagere maximumsnelheid of bij de toegang tot een erf
Er is daarnaast een mogelijkheid om voor woonerven binnen het bord G5 ook een bord A1 15 km/h te plaatsen.
3. Meer informatie
Voor meer informatie over de toepassing, uitvoering, plaatsing, maatvoering, combinatiemogelijkheden, negatieve aspecten en positieve aspecten van de borden G5 t/m G8 zie CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’,. Paragraaf 16.1.16 ‘G Verkeersregels (1)’.
Indien men een zonale geslotenverklaring wilt toepassen voor een winkelerf of een voetgangersgebied dient niet bord C1 zonaal toegepast te worden maar borden G5 of G7. Deze informatie is te vinden in CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’, paragraaf 16.1.5 ‘C Geslotenverklaring (1)’.
Bestuurders van trams in hun hoedanigheid van weggebruikers moeten zich wel houden aan het ter plaatse geldende snelheidsregime. Deze kan worden aangegeven met behulp van bord A1 (maximumsnelheid, bijvoorbeeld 70 km/h), bord G5 (erf) of G7 (voetpad) met onderbord ‘Trams toegestaan’. Deze informatie is te vinden in CROW-publicatie 249 ‘Leidraad inpassing tram in stedelijk gebied’, paragraaf 2.3 ‘Wet- en regelgeving bij trams’.
Bord G6: einde erf
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G6
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarJa*
RetroreflectieMinimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
* bord zelf heeft een zonale betekenis
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
Toepassing
  1. Bord G6 wordt toegepast bij elke uitgang van een erf.
Plaatsing
  1. Dit bord mag aan de linker- of rechterzijde van de weg worden geplaatst.
2. Toepassing bord G6
Zie bord G5 (erf).
Het bord G6 mag links geplaatst worden, waardoor het bord op dezelfde paal geplaatst kan worden als bord G5 (erf) met de ‘ruggen tegen elkaar’.
Het zonebord A0130ze (einde 30 km/h-zone) behoeft bij het ingaan van het erf niet naast bord G5 te worden geplaatst. Aan bord G5 kan de weggebruiker namelijk zien welk gedrag en welke snelheid (stapvoets) gelden. Bij het verlaten van het erf dient zowel bord G6 als het bord A0130zb (30 km/h-zone) te worden geplaatst. Beide borden kunnen in de meeste situaties gewoon onder elkaar worden geplaatst. De bestuurder kan bij het passeren van bord G6 zowel een 50 km/h-gebied als 30 km/h-gebied inrijden. Om aan te duiden dat men een ’zone - 30’ inrijdt, dient het betreffende bord geplaatst te worden.
3. Meer informatie
Voor meer informatie over de toepassing, uitvoering, plaatsing, maatvoering, combinatiemogelijkheden, negatieve aspecten en positieve aspecten van de borden G5 t/m G8 zie CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’, ‘paragraaf 16.1.16 ‘G Verkeersregels (1)’.
Borden G7: voetpad, G8: einde voetpad, G9: ruiterpad en G10: einde ruiterpad

[ link ]

Bord G7

[ link ]

Bord G8

[ link ]

Bord G9

[ link ]

Bord G10

  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G7, G8, G9 en G10
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarJa*
RetroreflectieGeen volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
* geldt alleen voor bord G7
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Plaatsing
  1. Deze borden mogen aan de linker- of rechterzijde van het desbetreffende pad worden geplaatst.
Uitvoering
  1. Deze borden mogen op zelfstandige paden in parken, duinen en bosgebieden worden uitgevoerd met geringere afmetingen dan type 0.
2. Toepassing bord G7, G8, G9 en G10
Indien het bord G7 of G9 wordt toegepast, worden andere weggebruikers dan die zijn weergegeven op het bord uitgesloten. De borden G7 en G9 wordt echter alleen toegepast als dit uit het oogpunt van duidelijkheid gewenst is of als andere weggebruikers op het pad nadrukkelijk geweerd dienen te worden.
De borden G8 en G10 worden alleen toegepast in die situaties, waarin het niet duidelijk is dat het pad overgaat in een pad of weg, waarvoor een ander regime geldt.
Het bord G7 of G9 wordt geplaatst aan die kant van het voetpad of ruiterpad, die het verst verwijderd is van het, voor het overige verkeer bestemde, weggedeelte. Indien het een zelfstandig pad betreft, wordt het bord aan de rechterzijde van het pad geplaatst.
Bij een kruising van wegen met vrijliggende voetpaden wordt bord G7 geplaatst voorbij de kruising met de laatste rijbaan of met het laatste pad.
Onder de borden G7 en G9 kunnen onderborden worden geplaatst. Deze onderborden kunnen een aanduiding inhouden dat de door het bord aangeduide geboden of verboden niet gelden voor het verkeersgebruik als op het onderbord aangegeven [ link ]
Het bord G7 kan zonaal worden toegepast voor voetgangersgebieden: bord G07zb. Wanneer in het voetgangersgebied bijvoorbeeld bedienend verkeer moet worden toegelaten, kan op een onderbord het volgende worden vermeld: ‘[symbool van de ladende of lossende vrachtauto op bord E7] toegestaan’.
In het BABW en het RVV 1990 zijn de volgende artikelen opgenomen met betrekking tot een zone:
[ link ]
[ link ]
Aanverwante borden bij G7

[ link ]

G7(zone)
G07zb

[ link ]

G7(zone)
G07ze

3. Meer informatie
Voor meer informatie over de toepassing, uitvoering, plaatsing, maatvoering, combinatiemogelijkheden, negatieve aspecten en positieve aspecten van de borden G5 t/m G8 zie CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’, ‘paragraaf 16.1.16 ‘G Verkeersregels (1)’.
Indien men een zonale geslotenverklaring wilt toepassen voor een winkelerf of een voetgangersgebied dient niet bord C1 zonaal toegepast te worden maar borden G5 of G7. Deze informatie is te vinden in CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’, paragraaf 16.1.5 ‘C Geslotenverklaring (1)’.
Bestuurders van trams in hun hoedanigheid van weggebruikers moeten zich wel houden aan het ter plaatse geldende snelheidsregime. Deze kan worden aangegeven met behulp van bord A1 (maximumsnelheid, bijvoorbeeld 70 km/h), bord G5 (erf) of G7 (voetpad) met onderbord ‘Trams toegestaan’. Deze informatie is te vinden in CROW-publicatie 249 ‘Leidraad inpassing tram in stedelijk gebied’, paragraaf 2.3 ‘Wet- en regelgeving bij trams’.
Borden G11: verplicht fietspad en G12: einde verplicht fietspad

[ link ]

Bord G11

[ link ]

Bord G12

  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G11
  3. Toepassing bord G12
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarNee
RetroreflectieMinimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Plaatsing
  1. Deze borden mogen aan de linker- of rechterzijde van het desbetreffende pad worden geplaatst.
Uitvoering
  1. Deze borden mogen op zelfstandige paden in parken, duinen en bosgebieden worden uitgevoerd met geringere afmetingen dan type 0.
2. Toepassing bord G11
Het bord G11 wordt alleen toegepast als dit uit het oogpunt van duidelijkheid gewenst is, als andere weggebruikers (dan fietsers, snorfietsers en eventueel voetgangers) op het pad nadrukkelijk geweerd dienen te worden of als de (snor)fietser moet worden verplicht om gebruik te maken van het pad. Bord G11 wordt over het algemeen alleen toegepast als de snelheid van het autoverkeer op de rijbaan naast het fietspad niet hoger is dan 60 km/h.
Het bord G11 wordt bij voorkeur aan de rechterzijde van het fietspad geplaatst. Op een aan een zijde gelegen fietspad, dat in twee richtingen wordt bereden, kan het bord bij een smalle tussenberm aan de linkerzijde worden geplaatst om verwarring bij verkeersdeelnemers op de hoofdrijbaan te voorkomen.
Bij een kruispunt van wegen met vrijliggende fietspaden wordt bord G11 geplaatst voorbij de kruising met de laatste rijbaan of met het laatste pad.
Bij een in twee richtingen bereden fietspad is een onderbord (OB505) bij bord G11 gewenst, indien het fietspad niet is voorzien van een asmarkering. Het fietsverkeer dat in de ’verwachte’ richting rijdt (aan de rechterkant van de weg dus), wordt hierdoor geattendeerd op de aanwezigheid van fietsers in tegengestelde richting. Voor de fietsers die in de ’niet-verwachte’ richting rijden is het onderbord een ondersteuning, dat daar inderdaad gereden mag worden (zie afbeelding 31). Het aanbrengen van asmarkering heeft de voorkeur boven het toepassen van onderborden.
Het bord G11 staat normaliter haaks op de wegas. Bij T-aansluitingen kan het uit oogpunt van waarneembaarheid gewenst zijn om ter aanduiding van het fietspad aan de overzijde van de zijweg het bord evenwijdig aan de as van de doorgaande weg te plaatsen. Het bord wordt in deze situatie voorzien van een onderbord (OB502) met twee van elkaar af wijzende pijlen om te verduidelijken dat het fietspad in twee richtingen wordt bereden (zie ook afbeelding 34).
[ link ]

Figuur 34 In twee richtingen bereden fietspad

Bij een fietsstrook blijft plaatsing van het bord G11 achterwege. Ook als de fietsstrook plaatselijk gescheiden is van de rijbaan blijft bord G11 achterwege, bijvoorbeeld bij een bushalte of ter plaatse van een kruispunt. Een fietsstrook wordt gemarkeerd met het fietssymbool, dat wordt aangebracht op het wegdek bij het begin van de strook, na elke kruispunt en bij grote lengtes op regelmatige afstand (50 tot 100 meter, zie CROW-publicatie 207 ‘Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2015’).
3. Toepassing bord G12
Het bord G12 wordt alleen toegepast in die situaties waarin het niet duidelijk is, dat het fietspad overgaat in een pad of weg waarvoor een ander regime geldt. Als voorbeeld kan genoemd worden een situatie waarin het fietspad overloopt in een parallelweg waar zich ook gemotoriseerd verkeer kan bevinden.
Omdat er na het invoeren van ’bromfiets op de rijbaan’ ook wegen blijven waar bromfietsers op het fiets-/bromfietspad rijden (buiten de bebouwde kom en bij uitzondering binnen de bebouwde kom), zullen er overgangen nodig zijn waar de bromfietser van de rijbaan naar het fiets-/bromfietspad wordt geleid en andersom. Voorzover deze overgangen noodzakelijk zijn, is het aan te bevelen deze overgangen zo veel mogelijk te laten samenvallen met bestaande discontinuïteiten. Een voorbeeld van een overgang in een wegvak is in afbeelding 32 gegeven. Voor meer informatie wordt verwezen naar de brochure ‘Bromfiets op de rijbaan. Handleiding voor de invoering’ uitgegeven door het Infopunt Duurzaam Veilig Verkeer.
[ link ]

Figuur 35 Overgang fietspad naar fiets-/bromfietspad

4. Meer informatie
Voor meer informatie over de toepassing, uitvoering, plaatsing en maatvoering van de borden G11 t/m G14, zie CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’, ‘paragraaf 16.1.17 ‘G Verkeersregels (2)’.
Informatie over het aanduiden van de juridische status van fietsvoorzieningen door middel van bebording (borden G11 t/m G14 en onderbord OB505) is te vinden in CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, voorzieningenblad ‘V1 Aanduiding fietsvoorziening’. Bij de uitvoering van een opvangfietspad wordt het bord G11 of G12a geplaatst. Voor meer informatie zie CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, voorzieningenblad ‘V23 Opvangfietspad’.
Borden G12a: fiets/bromfietspad en G12b: einde fiets/bromfietspad

[ link ]

Bord G12a

[ link ]

Bord G12b

  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G12a
  3. Toepassing bord G12b
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarNee
RetroreflectieMinimaal klasse I volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Toepassing
  1. Bord G12a wordt slechts toegepast:
      -indien het ongewenst is dat bromfietsers gebruik maken van de rijbaan of van een andere route;
      -bij een weggedeelte voor fietsers en bromfietsers op een eenrichtingsweg, aan de zijde waar deze weg voor het overige verkeer door middel van bord C2 is gesloten, mits dit weggedeelte is gemarkeerd door een doorgetrokken streep.
Plaatsing
  1. Deze borden mogen aan de linker- of rechterzijde van het desbetreffende pad worden geplaatst.
Uitvoering
  1. Deze borden mogen op zelfstandige paden in parken, duinen en bosgebieden worden uitgevoerd met geringere afmetingen dan type 0.
2. Toepassing bord G12a
Het bord G12a wordt alleen toegepast als dit uit het oogpunt van duidelijkheid gewenst is, als andere weggebruikers (dan fietsers, bromfietsers en eventueel voetgangers) op het pad nadrukkelijk geweerd dienen te worden of als de (brom)fietser moet worden verplicht om gebruik te maken van het pad. Dit laatste zal over het algemeen het geval zijn als de toegestane snelheid van het autoverkeer op de rijbaan naast het pad hoger is dan 60 km/h.
Het bord G12a wordt bij voorkeur aan de rechterzijde van het fiets/bromfietspad geplaatst. Op een aan één zijde gelegen fiets/bromfietspad, dat in twee richtingen wordt bereden, kan het bord bij een smalle tussenberm aan de linkerzijde worden geplaatst om verwarring bij verkeersdeelnemers op de hoofdrijbaan te voorkomen. Bij een kruising van wegen met vrijliggende fiets/bromfietspaden wordt bord G12a geplaatst voorbij de kruising met de laatste rijbaan of met het laatste pad.
Bij een in twee richtingen bereden fiets/bromfietspad is een onderbord (OB505)bij bord G12a gewenst, indien het fiets/bromfietspad niet is voorzien van asmarkering. Het (brom)fietsverkeer dat in de ’verwachte’ richting rijdt (aan de rechterkant van de weg dus), wordt hierdoor geattendeerd op de aanwezigheid van (brom)fietsers in tegengestelde richting. Voor de (brom)fietsers die in de ’niet-verwachte’ richting rijden is het onderbord een ondersteuning, dat daar inderdaad gereden mag worden. Het aanbrengen van asmarkering heeft de voorkeur boven het toepassen van onderborden.
Het bord G12a staat normaliter haaks op de wegas. Bij T-aansluitingen kan het uit oogpunt van waarneembaarheid gewenst zijn om ter aanduiding van het fiets/bromfietspad aan de overzijde van de zijweg het bord evenwijdig aan de as van de doorgaande weg te plaatsen. Het bord wordt in deze situatie voorzien van een onderbord (OB502) met twee van elkaar af wijzende pijlen om te verduidelijken dat het fiets/bromfietspad in twee richtingen wordt bereden (zie afbeelding 31 als voorbeeld). Wanneer er asmarkeringen op het fiets/bromfietspad aanwezig zijn is het niet nodig OB502 te plaatsen.
[ link ]

Figuur 36

3. Toepassing bord G12b
Het bord G12b wordt alleen toegepast in die situaties waarin het niet duidelijk is, dat het fiets/bromfietspad overgaat in een pad of weg waarvoor een ander regime geldt. Als voorbeeld kan genoemd worden een situatie waarin het fiets/bromfietspad overloopt in een parallelweg waar zich ook gemotoriseerd verkeer op kan bevinden.
4. Meer informatie
Voor meer informatie over de toepassing, uitvoering, plaatsing en maatvoering van de borden G11 t/m G14, zie CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’, ‘paragraaf 16.1.17 ‘G Verkeersregels (2)’.
Informatie over het aanduiden van de juridische status van fietsvoorzieningen door middel van bebording (borden G11 t/m G14 en onderbord OB505) is te vinden in CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, voorzieningenblad ‘V1 Aanduiding fietsvoorziening’. Bij de uitvoering van een opvangfietspad wordt het bord G11 of G12a geplaatst. Voor meer informatie zie CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, voorzieningenblad ‘V23 Opvangfietspad’.
Borden G13: onverplicht fietspad en G14: einde onverplicht fietspad

[ link ]

Bord G13

[ link ]

Bord G14

  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing bord G13 en G14
VerkeersbesluitVerplicht
Zonaal toepasbaarNee
RetroreflectieGeen volgens Uitvoeringsvoorschriften BABW
Aanbevolen minimaal klasse II
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Plaatsing
  1. Deze borden mogen aan de linker- of rechterzijde van het desbetreffende pad worden geplaatst.
Uitvoering
  1. Deze borden mogen op zelfstandige paden in parken, duinen en bosgebieden worden uitgevoerd met geringere afmetingen dan type 0.
2. Toepassing bord G13 en G14
Het bord G13 wordt alleen toegepast als dit uit het oogpunt van duidelijkheid gewenst is of als andere weggebruikers (dan fietsers of eventuele voetgangers) op het pad nadrukkelijk geweerd dienen te worden. Opgemerkt wordt dat bromfietsers geen gebruik mogen maken van de paden waarlangs bord G13 is geplaatst. Snorfietsers mogen het onverplichte fietspad slechts gebruiken met uitgeschakelde motor (artikel 5 van het RVV 1990).
Bromfietsers mogen het onverplichte fietspad in het geheel niet gebruiken. Het in de praktijk vaak toegepast onderbord ‘dus niet brommen’ is derhalve op grond van de verkeersregels overbodig.
Voor de overige toepassingsmogelijkheden van bord G13 zie bord G11.
Het einde-bord G14 wordt alleen toegepast in die situaties, waarin het niet duidelijk is dat het pad overgaat in een pad of weg, waarop een ander regiem geldt.
3. Meer informatie
Voor meer informatie over de toepassing, uitvoering, plaatsing en maatvoering van de borden G11 t/m G14, zie CROW-publicatie 723 ‘ASVV 2012’, ‘paragraaf 16.1.17 ‘G Verkeersregels (2)’. Bord G13 kan worden toegepast bij een solitair fietspad aan gebiedsontsluitingswegen binnen en buiten de bebouwde kom. Voor meer informatie zie CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, paragraaf ‘V2 Solitair fietspad’ en CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, paragraaf ‘V19 Vrijliggend fietspad’.
Informatie over het aanduiden van de juridische status van fietsvoorzieningen door middel van bebording (borden G11 t/m G14 en onderbord OB505) is te vinden in CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, voorzieningenblad ‘V1 Aanduiding fietsvoorziening’.