Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Verkeerstekens (toepassing, plaatsing en uitvoering)
Deze tekst is gepubliceerd op 10-03-15

Overzicht verkeerstekens op het wegdek

In de ‘Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens’ zijn regels opgenomen met betrekking tot de volgende markeringen:
gele doorgetrokken streep
gele onderbroken streep
blauwe streep
doorgetrokken streep
verdrijvingsvlak
stopstreep
haaientanden
blokmarkering
voetgangersoversteekplaats
fietsstrook
busstrook
blokmarkeringen nabij bushalten
Gele doorgetrokken streep, artikel 23.1.g, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing gele doorgetrokken streep
artikel 23 (RVV 1990)
  1. De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
    1. op een kruispunt of een overweg;
    2. op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;
    3. op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan;
    4. in een tunnel;
    5. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord;
    6. op de rijbaan langs een busstrook en
    7. g langs een gele doorgetrokken streep.
  2. Onderdeel e van het eerste lid geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Plaatsing

De gele doorgetrokken streep wordt op of langs de kant van de rijbaan aangebracht.
2. Toepassing gele doorgetrokken streep
Een bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan langs een gele doorgetrokken streep. Deze gele streep moet derhalve goed zichtbaar zijn. De gele streep wordt uitsluitend binnen de bebouwde kom toegepast en wordt veelal op de trottoirband aangebracht. De breedte van de doorgetrokken streep bedraagt minimaal 0,10 meter (Punt 1, Utvoeringsvoorschriften BABW). De gele doorgetrokken streep is een alternatief voor bord E2.
Gele onderbroken streep, artikel 24.1.e, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing gele onderbroken streep
artikel 24 (RVV 1990)
  1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
    1. bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;
    2. voor een inrit of een uitrit;
    3. buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg;
    4. op een parkeergelegenheid:
      1. voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het bord of op het onderbord aangegeven voertuigcategorie of groep voertuigen;
      2. op een andere wijze dan op het bord of op het onderbord is aangegeven;
      3. op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden;
    5. langs een gele onderbroken streep;
    6. op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;
    7. op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.
  2. Indien onder de verkeersborden E4 tot en met E8, E12 en E13 van bijlage 1, op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, gelden de uit het bord of onderbord voortvloeiende geboden of verboden slechts gedurende de aangegeven dagen of uren.
  3. De bestuurder mag zijn voertuig niet dubbel parkeren.
  4. Indien een parkeergelegenheid, aangeduid met een van de verkeersborden E 4 tot en met E 13 van bijlage 1, is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die vakken worden geparkeerd.artikel 23 (RVV 1990)
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Plaatsing

De gele onderbroken streep wordt op of langs de kant van de rijbaan aangebracht.
Uitvoering
De verhouding in meters tussen een streep en een onderbreking is
  • 1,00 : 1,00 of
  • 0,50 : 0,50 of
  • 0,30 : 0,30.
Het minimumaantal aan te brengen strepen bedraagt drie.
2. Toepassing gele onderbroken streep
Een bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren langs een gele onderbroken streep. Deze gele streep moet derhalve goed zichtbaar zijn. De gele streep wordt uitsluitend binnen de bebouwde kom toegepast en wordt veelal op de trottoirband aangebracht. Uitgaande van de voorgeschreven verhoudingen tussen een streep en een onderbreking bedraagt de minimale lengte 5,00 meter, 2,50 meter of 1,50 meter. Praktisch gezien verdient het aanbeveling dat de toe te passen lengte minimaal 10 meter bedraagt. De breedte van de streep bedraagt conform artikel 1 van de Uitvoeringsvoorschriften BABW minimaal 0,10 meter.
De onderbroken gele streep is een alternatief voor bord E1. Wanneer mogelijk hebben fysieke maatregelen in de vorm van verticale elementen in het algemeen de voorkeur boven de gele doorgetrokken streep of verkeersbord E1.
De gele onderbroken streep wordt niet aangebracht op die plaatsen waar het reeds om andere redenen verboden is te parkeren of stil te staan:
  • bij bushaltes
  • bij in- en uitritten
  • binnen 5 meter ter weerszijden van een oversteekplaats
  • binnen 5 meter van een kruispunt
  • bij een taxistandplaats
  • bij een parkeerplaats voor gehandicapten.
Bij laad- en loshavens. Voor meer informatie over de toepassing, plaatsing en uitvoering van de gele onderbroken streep zie CROW-publicatie 207 ‘Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2015’.
Blauwe streep, artikel 25, tweede lid, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing blauwe streep
artikel 25 (RVV 1990)
  1. Het is verboden in een parkeerschijfzone te parkeren, behalve op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven of plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep.
  2. Op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep is het parkeren van een motorvoertuig op meer dan twee wielen slechts toegestaan indien het motorvoertuig overeenkomstig het bij ministeriële regeling bepaalde is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf. Indien het motorvoertuig is voorzien van een voorruit, wordt de parkeerschijf achter de voorruit geplaatst.
  3. Op de parkeerschijf staat het tijdstip aangegeven waarop met parkeren is begonnen.
    Een parkeerschijf voorzien van een mechanisme dat tijdens het parkeren het tijdstip van aankomst automatisch verschuift, mag niet worden gebruikt.
  4. Bij het instellen mag het tijdstip van aankomst naar boven worden afgerond op het eerstvolgende hele of halve uur. De toegestane parkeerduur mag niet zijn verstreken.
  5. Indien op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, gelden het tweede tot en met het vierde lid slechts gedurende die dagen of uren.
Verkeersbesluitnee*
* Voor het instellen van een parkeerschijfzone (bord E10) is wel een verkeersbesluit verplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Plaatsing

De blauwe streep wordt ten minste aangebracht:
  • aan een lange zijde van een parkeervak bij langsparkeren;
  • aan een korte zijde van een parkeervak bij haaks of schuin parkeren;
  • of langs de kant van de rijbaan waar parkeren over grotere lengte met gebruik van de parkeerschijf is toegestaan.De gele onderbroken streep wordt op of langs de kant van de rijbaan aangebracht.
2. Toepassing gele onderbroken streep
De blauw streep kan alleen in combinatie met bord E10 worden aangebracht. Wanneer een parkeerschijfzone met bord E10 is ingesteld, mag dus worden geparkeerd op plaatsen die zijn aangeduid met een blauwe streep waarbij dan gebruik moet worden gemaakt van een parkeerschijf.
Een parkeerschijfzone heeft tot doel de parkeerduur te beperken. De maximum in te stellen parkeerduur is facultatief en kan dus per situatie variëren. De praktijk heeft aangetoond dat een parkeerschijfzone alleen goed functioneert als regelmatig gecontroleerd wordt op naleving van de maximumparkeerduur.
De breedte van de streep bedraagt minimaal 0,10 meter.
Punt 2, hoofdstuk IV, paragraaf 1, Uitvoeringsvoorschriften BABW
Doorgetrokken streep, artikel 76, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing doorgetrokken streep
artikel 76 (RVV 1990)
[ link ]
  1. Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindt, heeft de volgende betekenis:
    1. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, met verkeer in beide richtingen: bestuurders mogen de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep bevinden, tenzij aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht;
    2. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, voor verkeer in een richting: bestuurders mogen de streep niet overschrijden, tenzij tussen de bestuurder en de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht.
  2. Indien de streep zich bevindt tussen de naast de spitsstrook gelegen rijstroken en spitsstroken: bestuurders mogen de doorgetrokken streep overschrijden.
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Uitvoering

De minimumlengte van de doorgetrokken streep bedraagt 20 meter.
2. Toepassing doorgetrokken streep
Op enkelbaanswegen buiten de bebouwde kom (gebiedsontsluitingswegen) vallen bij frontale ongevallen en schampongevallen relatief veel slachtoffers. Onder andere om deze reden is vanaf het oude ‘Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen’ (CROW, 2002) de doorgetrokken asstreep vervangen door een rijrichtingscheiding. Deze rijrichtingscheiding bestaat uit ten minste twee doorgetrokken strepen.
Indien een doorgetrokken streep zich bevindt tussen rijstroken of op paden met verkeer in beide richtingen (asstreep), mogen bestuurders de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep bevinden, tenzij aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht. In feite is inhalen verboden wanneer de bestuurder links van hem een doorgetrokken asstreep ziet. Indien de streep zich bevindt tussen rijstroken of op paden voor verkeer in een richting (deelstreep) mogen bestuurders de streep niet overschrijden, tenzij tussen de bestuurder en de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht. Bij een doorgetrokken streep aan de linkerzijde van de bestuurder is het verboden van rijstrook te wisselen.
Spitsstrook
De borden C23-01, C23-02 en C23-03 regelen in juridische zin het gebruik van de vluchtstrook als tijdelijke rijstrook en bepalen daarbij de status van de doorgetrokken streep tussen de vluchtstrook en de rechter rijstrook. Deze streep mag uitsluitend worden overschreden bij aanwezigheid van bord C23-01 ( [ link ] ).
Verdrijvingsvlak, artikel 77 RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing verdrijvingsvlak
artikel 77 (RVV 1990)
[ link ]
o 1.Bestuurders mogen verdrijvingsvlakken en puntstukken niet gebruiken.
o 2.Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders een spitsstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
o 3.Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders rechtmatig een busbaan of busstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
Verkeersbesluitnee
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Vooraanduiding

Voor het verdrijvingsvlak, ter aanduiding van een vermindering van het aantal rijstroken, wordt een vooraanduiding gegeven in de vorm van verdrijfpijlen op het wegdek voor het einde van een rijstrook, ongeacht de eventuele aanwezigheid van een bord L5.
2. Toepassing verdrijvingsvlak
Een verdrijvingsvlak is conform artikel 1 gedefinieerd als een gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht. Verdrijfstrepen komen voor ter inleiding van ontwerpelementen als linksafvakken, middengeleiders, rijbaansplitsingen en verkeersdruppels. Ook bij korte invoegstroken, of wanneer er aan het eind van een invoegstrook geen of een smalle vluchtstrook aanwezig is.In CROW-publicatie 207 ‘Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2015’ staat informatie over verdrijvingsvlakken in paragraaf 2.4.1 ‘verdrijfstrepen’.
Afbeelding 1: verdrijvingsvlak
Stopstreep, artikel 79, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing stopstreep
artikel 79 (RVV 1990)
[ link ]
Bestuurders moeten voor een voor hen bestemde stopstreep stoppen, indien stoppen op grond van dit besluit is verplicht.
Verkeersbesluitnee
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Toepassing en plaatsing

Voor een verkeerslicht als bedoeld in de artikelen 68 tot en met 72 van het RVV 1990 en voor een bord B7 wordt een stopstreep aangebracht om duidelijk te maken op welke plaats door bestuurders gestopt dient te worden.
Uitvoering
De breedte van de stopstreep die wordt aangebracht bij bord B7 bedraagt ten minste 0,20 meter.
2. Toepassing stopstreep
Een bestuurder is verplicht te stoppen voor het (rode) verkeerslicht en verkeersteken B7. In beide gevallen moet een stopstreep worden aangebracht. De stopstreep kan echter niet als een zelfstandige markering worden toegepast.
De stopstreep wordt zodanig op de weg aangebracht, dat de bestuurder van een voor de streep tot stilstand gebracht voertuig voldoende uitzicht heeft op het verkeer waarvoor de doorgang moet worden vrijgelaten (CROW-publicatie 207 ‘Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2015’). Uitsluitend bij verkeerslichten kan binnen en bebouwde kom een dubbele stopstreep worden aangebracht, terwijl dit buiten de bebouwde kom altijd gewenst is.
[ link ] bepaald dat de minimale breedte van de stopstreep, bedoeld in artikel 79 van het RVV 1990 0,20 meter bedraagt.
Haaientanden, artikel 80, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing haaientanden
artikel 80 (RVV 1990)
[ link ]
Haaientanden hebben de volgende betekenis: de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Toepassing (van zelfstandige haaientanden)

De toepassing van haaientanden met de betekenis, bedoeld in artikel 79 (80) van het RVV 1990 (dus zonder bord B6 en eventueel tevens zonder een bord B3, B4, B5 op een kruisende weg) is beperkt tot:
  • fietspaden en parallelwegen indien de aanwezigheid van een van deze borden verwarring zou kunnen geven voor andere bestuurders;
  • de ten opzichte van de doorgaande weg ondergeschikte zijtak van een T-kruispunt, maar uitsluitend indien het informele voorrangsgedrag overeenkomt met de voorrangsregeling.
Plaatsing (van alle haaientanden)
Haaientanden worden aangebracht op de plaats waar bestuurders bij het verlenen van voorrang plegen te stoppen of naar inzicht van de wegbeheerder dienen te stoppen.
2. Toepassing haaientanden
Haaientanden zijn in artikel 1 van het RVV 1990 gedefinieerd als voorrangsdriehoeken op het wegdek. Deze hebben conform artikel 80 de volgende betekenis: de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.
In CROW-publicatie 207 ’Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2015’ staan de haaientanden onder ’driehoeksmarkeringen’. In de regel vormen de haaientanden een ondersteuning van bord B6. De toepassing van zelfstandige haaientanden is echter onder bepaalde omstandigheden toegestaan (zie uitvoeringsvoorschriften). Haaientanden kunnen dus in bepaalde situaties wel zonder bord B6 worden toegepast, maar bord B6 kan niet zonder haaientanden worden toegepast.
De ruimte tussen de haaientanden is gelijk aan de basis van de driehoek. De breedte van de basis bedraagt bij voorkeur 0,50 meter en de hoogte 0,50 tot 0,70 meter.
Blokmarkering, artikel 11.4, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing blokmarkering
artikel 11 (RVV 1990)
[ link ]
  1. Inhalen geschiedt links.
  2. Bestuurders die links voorgesorteerd hebben en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, worden rechts ingehaald.
  3. Fietsers dienen elkaar links in te halen; zij mogen andere bestuurders rechts inhalen.
  4. Bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden mogen bestuurders die zich links van deze markering bevinden rechts inhalen.
  5. Bestuurders mogen trams rechts inhalen.
VerkeersbesluitNee
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Uitvoering

De blokmarkering (ook wel onderbroken brede strepen genoemd), bedoeld in artikel 11.4 van het RVV 1990, is ten minste 20 meter lang. De blokken bestaan uit een witte rechthoekige markering.
2. Toepassing blokmarkering
Onder de in artikel 11.4 RVV 1990 bedoelde blokmarkering wordt verstaan de blokmarkering ter hoogte van invoegstroken, uitvoegstroken en weefvakken op stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen.
De blokmarkering bestaat in lengterichting altijd uit een 1-3 patroon: 1,00 meter markering en 3,00 meter tussenruimte (CROW-publicatie 207 ‘Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2015’). De breedte van deze markering bedraagt 0,45 meter (stroomwegen) of 0,30 meter (gebiedsontsluitingswegen). Als de kantstreep 0,20 meter breed is, bedraagt de breedte van de blokmarkering 0,45 meter. Bij een kantstreepbreedte van 0,15 meter is de breedte van blokmarkering 0,30 meter.
Binnen het wegontwerp zijn meerdere toepassingen van blokmarkeringen:
  • de blokmarkering ten behoeve van oversteekplaatsen van (brom)fietsers;
  • de blokmarkering bij bushalten.
De markering van oversteekplaatsen voor (brom)fietsers, waar (brom)fietsers voorrang hebben op het kruisende verkeer, bestaat uit blokken met afmetingen van 0,50 meter in combinatie met haaientanden. De ruimte tussen de blokken komt overeen met de afmetingen van de blokken. Wanneer (brom)fietsers voorrang moeten verlenen aan overige bestuurders, wordt deze blokmarkering niet toegepast.
Voetgangersoversteekplaats (zebra), artikel 49.2, RVV 1990
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing voetgangersoversteekplaats
artikel 49 (RVV 1990)
[ link ]
Artikel 49
  1. Bestuurders moeten blinden, voorzien van een witte stok met een of meer rode ringen, en overigens alle personen die zich moeilijk voortbewegen, voor laten gaan.
  2. Bestuurders moeten voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan.
  3. Het tweede lid geldt niet voor bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire kolonne of een uitvaartstoet van motorvoertuigen.
  4. Het tweede lid geldt evenmin, indien voor de voetgangers en de bestuurders van een gehandicaptenvoertuig een rood voetgangerslicht of een geel knipperlicht als bedoeld in [ link ] , van toepassing is.
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW

Toepassing

Een zebra wordt slechts toegepast:
  • op wegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h of 50 km/h en;
  • op wegen buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h mits de naderingssnelheid van minimaal 85 procent van de motorvoertuigen lager is dan 50 km/h.
2. Toepassing voetgangersoversteekplaats
Naast de in artikel 49 opgenomen gedragsregels, gelden ook de volgende gedragsregels op en nabij voetgangersoversteekplaatsen:
  • het is verboden een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats in te halen (artikel 12 van het RVV 1990);
  • een bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan (artikel 23 van het RVV 1990).
De toepassing van zebra’s is aan vrij strenge eisen gebonden ten aanzien van de naderingssnelheden. Uit onderzoek is gebleken dat bij hoge naderingssnelheden een zebra een averechts effect heeft.
Afbeelding 2: voetgangersoversteekplaats
In de regel wordt voor de breedte van de witte strepen 0,50 meter en voor de tussenliggende ruimte ook 0,50 meter aangehouden. Wanneer de voetgangersoversteekplaats wordt aangebracht op een gekleurde ondergrond (anders dan zwart of donkergrijs) dienen de vlakken tussen de witte strepen een voldoende contrasterende kleur te krijgen. Indien de oversteekplaats wordt gecombineerd met haaientanden en/of een fietsoversteekplaats, liggen de markeringen in het verlengde van elkaar.
Behalve bij verkeerslichten, wordt bij de voetgangersoversteekplaats altijd bord L2 geplaatst. Bij voorkeur wordt dit bord in een middengeleider dan wel boven de rijbaan aangebracht. Bij met verkeerslichten geregelde kruispunten of oversteekplaatsen (GOP) verdienen kanalisatiestrepen de voorkeur boven de zebramarkering. Deze strepen hebben een breedte van 0,10 meter, de lengte bedraagt 0,50 meter met telkens een tussenruimte van 0,50 meter: 0,50-0,50 (0,10).
Klik [ link ]
Fietsstrook
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing verdrijvingsvlak
artikel 10 (RVV 1990)
[ link ]
  1. Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets-/bromfietspad of het ruiterpad.
  2. Andere bestuurders dan fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig mogen fietsstroken met doorgetrokken strepen niet gebruiken.
In de artikelen 5 t/m 8 wordt de plaats op de weg (rijbaan, fietspad of fiets-/bromfietspad) van fietsers, bromfietsers, bestuurders van gehandicaptenvoertuigen en ruiters aangegeven.
artikel 23 (RVV 1990)
[ link ]
  1. De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
    1. op een kruispunt of een overweg;
    2. op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;
    3. op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan;
    4. in een tunnel;
    5. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord;
    6. op de rijbaan langs een busstrook en
    7. langs een gele doorgetrokken streep.
  2. Onderdeel e van het eerste lid geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers.
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
Geen uitvoeringsvoorschriften.
2. Toepassing fietsstrook
In artikel 1 van het RVV 1990 is een fietssstrook als volgt gedefinieerd: door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht. Bestuurders mogen hun voertuig niet laten stilstaan op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook. Dit geldt zowel voor fietsstroken met een onderbroken streep als voor fietsstroken met een doorgetrokken streep. Voor het aanbrengen of verwijderen van een fietsstrook is een verkeersbesluit nodig. Voor de toepassing van de fietsstrook wordt verwezen naar de aanbevelingen opgenomen in CROW-publicatie 230 ‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’.
De fietsstrook is voorzien van een fietssymbool en wordt bij voorkeur in rood uitgevoerd. De markering is een doorgetrokken of onderbroken streep (aan de linkerzijde van de strook). Wanneer zich rechts van de fietsstrook een uitrit, parkeerhaven of een bushalte bevindt, wordt een onderbroken streep aangebracht, tenzij door een afwijkende verharding al een verschil is aangegeven.
Een fietssuggestiestrook is een door een onderbroken streep afgescheiden weggedeelte van de rijbaan zonder afbeeldingen van de fiets. Deze stroken hebben derhalve geen officiële status (ook niet bij een rood oppervlak) en houden dus ook geen stop- en parkeerverbod in. Ook zijn hier geen regels ten aanzien van het gebruik van toepassing.
Busbaan en busstrook
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing verdrijvingsvlak
artikel 23 (RVV 1990)
[ link ]
  1. De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
    1. op een kruispunt of een overweg;
    2. op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;
    3. op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan;
    4. in een tunnel;
    5. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord;
    6. op de rijbaan langs een busstrook en
    7. langs een gele doorgetrokken streep.
  2. Onderdeel e van het eerste lid geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers
artikel 81 (RVV 1990)
[ link ]
Busbanen en busstroken waarop het woord ’BUS’ is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus en bestuurders van een autobus. Busbanen en busstroken waarop het woord ’LIJNBUS’ is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus.
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
Geen uitvoeringsvoorschriften.
2. Toepassing busstrook
In artikel 1 van het RVV 1990 is een busstrook als volgt gedefinieerd: “door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop het woord ‘bus’ of ‘lijnbus’ is aangebracht”. Het woord ‘bus’ of ‘lijnbus’ wordt zowel bij busbanen als busstroken op de verharding aangebracht bij het begin van een busstrook (of baan) en na een kruispunt. (CROW-publicatie 207 ‘Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2015’). Op de tussenliggende delen wordt het symbool om de 25 tot 50 meter binnen de bebouwde kom en om de 50 tot 100 meter buiten de bebouwde kom herhaalt.
Busstroken liggen naast of tussen de rijstroken voor het overige verkeer (geen fysieke scheiding) en worden gemarkeerd door een doorgetrokken streep met een breedte van minimaal 0,10 meter. Busstroken zijn er in verschillende verschijningsvormen:
  • in een of twee richtingen bereden;
  • in ochtend- of avondspits wisselend in een andere richting bereden (tidal flow);
  • opstelstroken nabij kruispunten;
  • voor vrachtverkeer opengesteld.
Blokmarkering bushalte
  1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
  2. Toepassing blokmarkering bushalte
artikel 23 (RVV 1990)
[ link ]
  1. De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
    1. op een kruispunt of een overweg;
    2. op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;
    3. op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan;
    4. in een tunnel;
    5. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord;
    6. op de rijbaan langs een busstrook en
    7. langs een gele doorgetrokken streep.
  2. Onderdeel e van het eerste lid geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers
Verkeersbesluitverplicht
1. Uitvoeringsvoorschriften BABW
Geen uitvoeringsvoorschriften.
2. Toepassing blokmarkering bushalte
Een bestuurder mag zijn voertuig met uitzondering van het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers, niet laten stilstaan bij een bord bushalte (bord L3) ter hoogte van de geblokte markering, of ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord.
Deze geblokte markering wordt (binnen de bebouwde kom) vaak aangebracht door middel van een rij afwisselend zwarte en witte blokken direct achter de trottoirband. Hiervoor worden veelal zwarte en witte betontegels gebruikt (0,30 x 0,30 meter). De lengte van de blokmarkering is niet meer zoals in het RVV 1966 beperkt tot 36 meter per bushalte. Deze geblokte markering kan dus langer zijn. Wanneer de halte nabij een kruispunt ligt, begint de blokmarkering op 5,00 meter daarvan.