Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Verkeerstekens (toepassing, plaatsing en uitvoering)
Deze tekst is gepubliceerd op 13-03-15

Plaatsing ten opzichte van actiepunt

Onder een actiepunt wordt hier verstaan het begin of einde van een wegvak, het weggedeelte, de weg of het punt waarop het bord betrekking heeft.
Afstanden tot actiepunt
Voorschriften over de plaatsing van verkeersborden ten opzichte van het actiepunt worden niet uitgedrukt in absolute afstanden. Het uitgangspunt hierbij is om de verkeersborden precies daar te plaatsen waar ze uit het oogpunt van verkeersveiligheid het beste voldoen, of op een plaats waar ze doelmatig kunnen worden bevestigd (zoals op lichtmasten). De wegbeheerder kan dus zelf de juiste plaats ten opzichte van het actiepunt bepalen. Enkele indicatieve plaatsingsafstanden zijn:
op fietspaden en fiets-/bromfietspaden30 - 50 meter
op 50 km/h-wegen30 - 75 meter
op 80 km/h-wegen100 - 200 meter
op 100/120 km/h-wegen150 - 300 meter
[ link ]

Figuur 3 Afstand verkeersbord ten opzichte van actiepunt

In het algemeen geldt dat een bord op een dusdanige afstand (S1) voor het actiepunt moet staan, dat tijdig gevolg kan worden gegeven aan de informatie of de verplichting die op het bord staat aangegeven.
Deze afstand is het verschil tussen de herkenningsafstand (S2) en de afstand (S3) die afgelegd wordt tijdens het beslissings- en aanpassingsproces (figuur 3). Hierbij geldt dat de herkenningsafstand wordt bepaald onder slechte zichtcondities.
Is S2 groter dan S3, dan is plaatsing van het bord in het actiepunt uit oogpunt van tijdige herkenning voldoende. Blijkt de herkenningsafstand kleiner te zijn dan de vereiste afstand S3, dan dient het bord naar voren te worden geplaatst of dient een voorwaarschuwing te worden geplaatst.
Na herkenning van het verkeersbord kunnen de volgende reacties van de weggebruiker worden verwacht:
  • Snelheid dient te worden aangepast (in het uiterste geval tot stilstand).
  • De koers dient te worden verlegd.
  • Koers en snelheid kan worden behouden, maar het attentieniveau dient te worden verhoogd in verband met dreigend gevaar.
Snelheid
De snelheid dient te worden aangepast bij de bordencategorie A (snelheid) en B (voorrang) en voorts incidenteel bij andere verbodsborden. Bij het verleggen van de koers wordt gedacht aan categorie D (rijrichting). Het verhogen van het attentieniveau is vooral van toepassing bij categorie J (voorwaarschuwing).
Maatgevend voor het aanpassingsproces is de tijd die nodig is voor het aanpassen van de snelheid. De tijd die nodig is voor het verleggen van de koers of het verhogen van het attentieniveau is te verwaarlozen. De afstand die afgelegd wordt tijdens het aanpassingsproces is derhalve sterk afhankelijk van de snelheid voor de aanpassing (de beginsnelheid) en het verschil in snelheid na de aanpassing (de snelheidsreductie).
In tabel 1 is de afstand gegeven die wordt afgelegd tijdens het beslissings- en aanpassingsproces (afstand S3). Hierbij is uitgegaan van een tijd van 1,5 seconde voor het beslissingsproces en een comfortabele remvertraging van 2 m/s². De in de tabel opgenomen waarden zijn naar boven afgerond op tientallen.
Tabel 1: Afgelegde afstand (in meters) tijdens beslissings- en aanpassingsproces
Snelheidsreductie (km/h) 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 120
Beginsnelheid (km/h)
120 50 100 140 180 210 240 260 280 300 310 320 330
100 50 80 120 140 170 190 210 220 230 240 240
90 40 70 100 130 150 170 180 190 200 200
80 40 70 90 110 130 140 150 160 160
70 30 60 80 100 110 120 130 130
60 30 50 70 80 90 100 100
50 30 40 60 70 70 70
30 20 30 30 30
Aan de hand van deze tabel kan op basis van de beginsnelheid (ontwerpsnelheid of toegestane maximumsnelheid) en de gewenste snelheidsreductie de afstand worden bepaald die afgelegd wordt tijdens het beslissings- en aanpassingsproces. Indien de herkenningsafstand van het bord kleiner is dan deze benodigde afstand, wordt het bord naar voren geplaatst of wordt een voorwaarschuwing geplaatst.
Hieronder volgen enkele berekeningsvoorbeelden van de gebruikte methodiek.
Methode
De methode voor het bepalen van de plaats van het bord ten opzichte van het actiepunt is aan de hand van twee voorbeelden toegelicht.
Voorbeeld 1: bord B6 op een weg met een ontwerpsnelheid van 80 km/h.


B6 wordt altijd geplaatst op het actiepunt (het kruispunt). De vraag is of hier een voorwaarschuwingsbord noodzakelijk is en zo ja, waar deze dan geplaatst moet worden. De volgende stappen zijn te onderscheiden:
Stap 1 Bepalen van de afgelegde afstand tijdens beslissings- en aanpassingsproces (S3).
In het uiterste geval moet bij voorrang verlenen de snelheid gereduceerd worden tot stilstand. Uit de tabel blijkt dat de benodigde afstand voor het beslissings- en aanpassingsproces dan 160 meter bedraagt (beginsnelheid: 80 km/h, reductie: 80 km/h).
Stap 2 Bepalen herkenningsafstand bord B6 (S2).
Indien het zicht niet wordt belemmerd door fysieke obstakels (beplanting, bebouwing en dergelijke) wordt het bord op ongeveer 100 meter herkend.
Stap 3 Bepalen plaatsing bord ten opzichte van actiepunt (S1).
Deze afstand is het verschil tussen S3 en S2, namelijk: S1 = S3 - S2 = 60 meter.
Voorbeeld 2: bord J1 op een weg met een ontwerpsnelheid van 120 km/h (autosnelweg).

In dit voorbeeld wordt bord J1 geplaatst om het verkeer te waarschuwen voor een uitholling overdwars. Bord J1 kan geplaatst worden op het actiepunt of voor het actiepunt:
Stap 1Bepalen van de afgelegde afstand tijdens beslissings- en aanpassingsproces (S3).
Indien de uitholling overdwars gepasseerd kan worden met een comfortabele snelheid van 80 km/h, bedraagt de afstand die afgelegd wordt tijdens het beslissings- en aanpassingsproces 210 meter (beginsnelheid: 120 km/h, reductie: 40 km/h).
Stap 2Bepalen herkenningsafstand bord J1(S2). Indien het zicht niet wordt belemmerd door fysieke obstakels (beplanting, bebouwing en dergelijke), wordt het bord op ongeveer 40 meter herkend tijdens slechte zichtomstandigheden.
Stap 3Bepalen plaatsing bord ten opzichte van actiepunt (S1). Deze afstand is het verschil tussen S3 en S2, namelijk: S1 = S3 - S2 = 170 meter.
Geconcludeerd kan worden dat het bord J1 geplaatst wordt op ten minste 170 meter voor het actiepunt. Het actiepunt zelf kan in het onderhavige geval eventueel worden gemarkeerd met hekjes (rood-wit) in de berm.
Herkenningsafstand
De herkenningsafstand (afstand S2 in figuur 3) van het verkeersbord is afhankelijk van de zichtcondities en het bord zelf. Ten aanzien van de zichtcondities dient voor de verkeersveiligheid altijd te worden uitgegaan van de herkenningsafstand onder slechte omstandigheden, zoals bij regen, duisternis en mist.
Ten aanzien van de borden kan worden gesteld dat een bord met een unieke combinatie van model en kleur op een grotere afstand herkenbaar is dan een bord met daarnaast nog een symbool of figuur.
Bijvoorbeeld : de borden B6 en B7 zijn op een grotere afstand herkenbaar dan de voorwaarschuwingsborden.
Het IZF/TNO heeft in het verleden aan de hand van een proefopstelling indicatief bepaald wat de herkenningsafstanden zijn van diverse borden onder verschillende omstandigheden. IZF is het Instituut voor Zintuigfysiologie. In dat onderzoek zijn onder slechte zichtcondities (zicht = 200 meter) van borden met retroreflecterend materiaal van klasse I (NEN 3381) de volgende indicatieve herkenningsafstanden gevonden.
Tabel 2: Indicatie herkenningsafstand van verkeersborden onder slechte condities (zicht 200 meter)
Verkeersbord Indicatie: herkenningsafstand (in meters)
Snelheid: A1 60
Voorrang: B6 en B7 100
Andere verbodsborden 50
Rijrichting: D2 100
Voorwaarschuwing 40 40