Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Wegontwerp voor openbaar vervoer
Deze tekst is gepubliceerd op 31-07-19

Toegankelijkheid

Plaats van de halte
De plaats en de situering van de halte zijn bepalend voor de toegangelijkheid ervan. Haltes moeten aan eisen en normen voldoen om deze zo toegankelijk mogelijk te maken. Het aantal verwachte passagiers is bepalend voor de lijnvoering en de locatie van de halte. Streef naar een zo goed mogelijke bediening van het betrokken (stedelijk) gebied. Hou bij de aanleg van nieuwe halten zowel met de bereikbaarheid vanuit de omgeving (woongebieden) als met de bereikbaarheid van de halte zelf rekening. Voor de situering van de halte is het volgende van belang:
  • Nabij publiekaantrekkende openbare voorzieningen zoals winkels, recreatie-, woon- en werkgebieden.
  • Nabij belangrijke kruispunten met overige vervoersmodaliteiten, dus bij overige ov-lijnen, gebiedsontsluitingswegen of fietsroutes.
  • Nabij kruispunten met een verkeersregelinstallatie (inclusief prioritering) en dan na het betreffende kruispunt, nabij rotondes en dan op de toerit voor de rotonde en nabij een doorgaand voetpad situeren. Dit om de loopafstanden te minimaliseren, het bedieningsgebied te vergroten en de oversteekbaarheid van de weg te bevorderen.
  • bij voorkeur in een rechtstand ten opzichte van de rijbaan.
  • bij voorkeur halteren op de rijbaan en niet in havens of kommen
De halteplaatsen moeten goed bereikbaar zijn voor iedereen. Waar nodig, zijn de nodige voorzieningen voor blinden en slechtzienden aangebracht zoals geleidelijnen en waarschuwingsmarkeringen. Ook mensen met een rolstoel of rollator dienen de halte te kunnen gebruiken. De landelijke tendens is dat de ov-lijnen steeds meer gestrekt worden (minder halten, grotere loopafstand) en dat het voorzieningenniveau op het platteland afneemt. Het voor- en natransport zal daarom steeds meer per fiets dan te voet plaatsvinden. De toegankelijkheid van een halte in een stedelijke omgeving verdient binnen een straal van ongeveer 100 meter bijzondere aandacht. Het bedieningsgebied van een halte bedraagt in de regel 300 meter. Hou In een landelijke omgeving een straal van circa 30 meter aan voor de toegankelijkheid.
Hoogte en afmetingen perron
Bij gebruik van een hogevloerbus is praktisch gezien nooit een gelijkvloerse instap te realiseren. Een dergelijke perronhoogte is in Nederland, met name binnen de bebouwde kom, praktisch gezien niet haalbaar. Een hogevloerbus is vanwege de traptreden slecht of niet toegankelijk voor mensen met een mobiliteitsbeperking.
Combinaties van vloerhoogten en perronhoogten (zonder oprijplaat)
Bustype Perronhoogte Gelijkvloerse in- en uitstap
Lage vloer zonder knielen (vloerhoogte 320 - 350 mm) 300 - 320 mm Ja
180 - 200 mm Nee
100 - 120 mm Nee
Lage vloermet knielen (vloerhoogte 230 - 280 mm) 300 - 320 mm Ja
180 - 200 mm Ja
100 - 120 mm Nee
Perronhoogte
Een gelijkvloerse instap is in feite alleen bereikbaar met een lagevloerbus. De aanwezigheid van een knielsysteembepaalt de vloerhoogte van de bus:
  • lagevloerbus zonder knielsysteem: vloerhoogte 320 tot 350 mm;
  • lagevloerbusmet knielsysteem: vloerhoogte 230 tot 280 mm.
Er zijn drie perronhoogten:
  • 300 tot 320 mm;
  • 180 tot 200 mm;
  • trottoirhoogte, 100 tot 120 mm.
Bij een perronhoogte van 100 tot 120 millimeter en van 180 tot 200 millimeter kunnen bussen met de voor- en de achteroverhang over het perron ‘vegen’ zonder dat daarbij schade aan de onderzijde van de bus ontstaat. Belangrijk daarbij is dat het maximale (instap)hoogteverschil van 200 millimeter niet wordt overschreden door verzakkingen, spoorvorming en dergelijke. Veel bussen zijn aan de onderzijde preventief uitgerust met beschermbeugels.
Wanneer een bus het perron niet in een rechte lijn kan aanrijden en/of niet in een rechte lijn van het perron kan wegrijden, is de maximumperronhoogte 180 tot 200 millimeter vanwege het vegen van de voor- en/of achteroverhang over het perron. Eventueel kan het perron slechts gedeeltelijk op een hoogte van 100 tot 120 millimeter worden aangelegd. De bus kan dan bijvoorbeeld met de vooroverhang over dit deel van het perron vegen, terwijl het gedeelte van het perron waar de passagiers in- en uitstappen hoger is aangelegd.
Bij voertuigen zonder oprijplaat is de toegankelijkheid het beste gewaarborgd met een perronhoogte van circa 300 mm. Dit is tevens een perronhoogte waarbij een lagevloerbus niet hoeft te knielen (tijdwinst). Besteed bij een dergelijke perronhoogte extra aandacht aan:
  • de mogelijkheden om de halte rechtstandig aan te rijden en te verlaten;
  • de veiligheid van de passagiers en de overige voetgangers;
  • de bereikbaarheid van de halte voor mensen met een mobiliteitsbeperking;
  • de stedenbouwkundige en de ruimtelijke inpassing van de halte.
Met name bij een perronhoogte van 300 millimeter is het van belang dat de afstand tussen de bus en het perron klein is. Iemand die per ongeluk van het trottoir of het perron met een hoogte van circa 120 millimeter afstapt, loopt weliswaar kans op een verzwikte enkel, maar blijft veelal op de been. Bij een hoogteverschil van 300 millimeter is niet uitgesloten dat de persoon voorover valt met alle gevolgen van dien. Afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om aan de achterzijde van het perron een leuning te plaatsen en aan de voorzijde een (contrasterende) lijnmarkering aan te brengen.
In verschillende steden is getracht de perrons van hoogwaardige buslijnen te verhogen naar 300 millimeter. Dit resulteerde tot de volgende bevindingen:
  • perrons met een hoogte van 300 millimeter zijn praktisch gezien alleen haalbaar langs vrijliggende busbanen of buswegen;
  • een hoogte van circa 180 tot 200 millimeter is een realiseerbaar compromis, waarbij voor de toegankelijkheid voor de rolstoelgebruiker een knielbus of een bus met een oprijplaat noodzakelijk is.
Afmetingen perron
De verharding van het perron moet stroef (antislip), vlak en horizontaal zonder verzakkingen en met een goede afwatering zijn. De lengte van het perron wordt vooral bepaald door het aantal bussen dat conform de dienstregeling gelijktijdig halteert en door de lengte van het in te zetten materieel; voor niet-gelede bussen is de perronlengte 13,50 meter of 15,00 meter en voor gelede voertuigen 18,75 meter. Wanneer gelede bussen een halte sporadisch gebruiken , moet de lengte van het perron ten minste overeenkomen met de lengte van het voorste deel van de gelede bus.
[ link ]

Inrichting van halte

De breedte van het perron wordt bepaald door:
  • het aantal in- en uitstappende passagiers in de maatgevende periode;
  • de benodigde manoeuvreer- en passeerruimte bij een relatief gering aantal passagiers.
De optimale halte heeft een breedte van ten minste 3,20 meter waarbij de abri op ten minste 0,90 meter van de perronrand is geplaatst. De minimale breedte ter hoogte van de instapplaats bedraagt 2,00 meter waarbij de abri langs de zijkant wordt geplaatst. Overal moet een vrije doorgang van ten minste 0,90 meter resteren. De toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers vraagt om een vrije doorgangsbreedte van:
  • ten minste 0,90 meter (exclusief de breedte van de perronband);
  • ten minste 1,50 meter om te kunnen draaien of om een medepassagier te kunnen passeren;
  • ten minste 2,10 meter om een kinderwagen te kunnen passeren.
Sociale veiligheid
Het gebruik van het openbaar vervoer kan worden gestimuleerd door de objectieve, de subjectieve en de sociale veiligheid te verbeteren. Een van de acties die kan worden ondernomen is het veiliger maken van voorzieningen voor wachtende passagiers aan de hand van de volgende criteria:
  • Controleerbaarheid: het is belangrijk dat passanten en omwonenden zicht hebben op de halte: er is een overzichtelijke situatie door een heldere en duidelijke inrichting, zichtlijnen, routes, in- en uitgangen, bewegwijzering en informatievoorziening. De buschauffeur en de wachtende passagier moeten elkaar op ruime afstand kunnen zien. Bij veel overlast en/of sterke onveiligheidsgevoelens is toezicht met videocamera's te overwegen.
  • Attractiviteit: in de omgeving van de halte is rekening gehouden met een gunstig leefmilieu: duidelijke herkenningspunten en oriëntatiemogelijkheden, goed kleur- en materiaalgebruik.
  • Bestendigheid tegen vandalisme: goed onderhoud en beheer helpt vandalisme te voorkomen. Dit vereist goede en snelle procedures voor het melden en herstellen van verontreinigingen en vernielingen.
Voorzieningen op het perron
Er zijn drie kwaliteitsniveaus die samenhangen met het aantal voorzieningen op het perron van de halte. Deze voorzieningen zijn bijvoorbeeld een goede wachtgelegenheid, een fietsenstalling en een haltebord met de dienstregeling. Attentiemarkeringen en gids- of geleidelijnen zijn noodzakelijk. De halte moet vrij van obstakels zoals lichtmasten of afvalbakken zijn. Geef dergelijke obstakels met een kleurcontrast aan wanneer zij onvermijdelijk zijn. Ze zijn voelbaar voor een taststok door een afwijkende afwerking of door opstaande randen. De halte moet voldoende verlicht zijn.
Wachtgelegenheid
De minimale wachtruimte (abri) bedraagt (l x b x h) 1,40 X 0,90 X 2,30 meter. De (ontspiegelde) glaswanden zijn gemarkeerd op een hoogte van 1,50 meter zodat er geen gevaar bestaat dat iemand er tegenaan loopt. De wachtgelegenheid biedt voldoende (beschutte) zitplaatsen op een hoogte van 0,45 tot 0,50 meter boven de vloer (breedte 0,30 meter). De wachtruimte heeft voldoende diepte met zijwanden om tocht te voorkomen. Ook voor gebruikers van een rolstoel is voldoende beschutting tegen weersinvloeden. De benodigde ruimte voor hen is ten minste 1,40 X 0,90 meter.
Blokmarkering
Op de rand van het perron kan een zwart-wit geblokte markering worden aangebracht. Deze markering heeft een juridische betekenis. Een bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan bij een bushaltebord ter hoogte van de geblokte markering. Als deze markering niet is aangebracht, dan mag een bestuurder niet stilstaan op een afstand van minder dan 12 meter van het bushaltebord. Dit geldt overigens niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers.
Attentiemarkering
De hiervoor bedoelde blokmarkering mag niet worden verward met de attentiemarkering voor met name mensen met een visuele mobiliteitsbeperking. Deze markering bestaat uit een 0,60 meter brede lijn op 0,60 meter afstand van de rand van het perron, die qua kleur en textuur met de directe omgeving contrasteert. Het verschil in reflectiefactor tussen markering en ondergrond is groter dan, of gelijk aan 0,3. Los van de reflectiefactor zijn met name de kleuren wit en geel bij uitstek geschikt voor attentie- en waarschuwingsmarkeringen. De attentiemarkering is zodanig dat er geen verwarring met een geleidelijn kan ontstaan (geen voelbare markering).
Markering instapplaats
Voor de wachtende passagiers is het fijn om te weten waar de bus precies halteert en waar zich dan met name de instap aan de voorzijde van de bus zal bevinden. Kom hieraan tegemoet door een markering in de vorm van een vlak of een pijl aan te brengen op het perron. De instapplaats kan ook met een noppenmarkering worden aangeduid.

Voor de drie verschillende typen van vervoer (taxivervoer, openbaar vervoer en besloten of groepsvervoer) gelden bepaalde wet- en regelgevingen. Voor de instap en het interieur zijn er een aantal voertuigeisen waaraan een klein voertuig wettelijk moet voldoen. Voor toelating van kleine voertuigen als taxi's gelden allereerst de ‘Regels voor de keuring van taxi's’ (RKT). Om een beeld te geven van de aandachtspunten van keuring, staan hier enkele kernbegrippen:
  • algemeen toegelaten belasting van het voertuig, maatvoering betreffende vrije ruimte rond de bestuurder en passagier;
  • uitgangen: het aantal uitgangen, de plaats van deze uitgangen, afmetingen, uitvoering, handgrepen, treden, oprijplankier en -goten, liftinstallatie;
  • doorgang: afmetingen van de bewegingsruimte;
  • zitplaatsen: afmetingen van de zitplaatsen voor passagiers;
  • plaatsen voor rolstoelen: afmetingen benodigd voor een rolstoel, vastzetinrichting;
  • ligplaatsen: afmetingen benodigd voor een ligplaats, vastzetinrichting voor draagbaar;
  • verwarmingsinrichting: plaatsing, ontwerp, werking;
  • elektrische installaties: ontwerp.
Landelijke norm
Door het NEN zijn voor het vervoer van rolstoelen de volgende normen vastgesteld:
  • NEN-EN 12183 (nl):Met de hand aangedreven rolstoelen — Eisen en beproevingsmethode (2014).
    Deze Europese standaard geeft de normen en de testmethoden voor handbewogen rolstoelen. Deze normen zijn niet van toepassing op rolstoelen voor speciale toepassingen zoals sport.
  • NEN 12184 (nl): elektrisch aangedreven rolstoelen, scooters en bijbehorende laadapparaten - Eisen en beproevingsmethoden (2014).
    Deze Europese standaard geeft de normen en de testmethoden voor elektrische rolstoelen met een maximumsnelheid van 15 km/h. Ook hier zijn de normen niet van toepassing op rolstoelen voor speciale toepassingen.
Kijkend naar de veiligheid en de klantvriendelijkheid is het wenselijk dat het rolstoelvervoer wordt uitgevoerd volgens de Code Veilig Vervoer Rolstoelinzittende die is ontwikkeld door KBOH te Woerden. In deze code zijn, naast de relevante wettelijke bepalingen, richtlijnen vastgelegd die als toetssteen bij de kwaliteitszorg en de kwaliteitsverbetering van het rolstoelvervoer kunnen worden gebruikt. In de richtlijnen zijn onder meer het vastzetsysteem, de wijze waarop dit gebruikt moet worden, de rolstoel en de dienstverlening van de chauffeur opgenomen.
Kanttekening hierbij is wel dat ook de rolstoel aan de gestelde eisen moet voldoen. Als dit niet het geval is, dan blijft het vervoer van rolstoelen met daarin een inzittende onveilig.

Rolstoelvastzetsysteem